2. Druk op de aan/uit-knop om het toestel in te schakelen. Op dit ogenblik is er geen uitgangsspanning
of stroom op de uitgangsaansluitingen.
3. Druk op de aan/uit-knop om het toestel uit te schakelen na gebruik.
5.2 Constante spanningsmodus
Stel de gewenste uitgangsspanning in tussen 0 V en 30 V.
U kunt ook de gewenste stroombegrenzing instellen. Als de uitgangsstroom de begrenzing overschrijdt,
dan schakelt het toestel automatisch naar constante stroommodus om.
5.3 Constante stroommodus
Stel de gewenste uitgangsstroom in tussen 0 A en 5 A.
U kunt ook de gewenste spanningsbegrenzing instellen.
5.4 De spanning en stroom instellen
U kunt 3 verschillende instellingen opslaan met de geheugenknoppen M1, M2 en M3.
1. Stel de spanningswaarde in. Druk op V/A. De spanningsuitlezing knippert. Draai aan de instelknop
tot de gewenste spanning ongeveer bereikt is. Druk op de instelknop om een cijfer in de
spanningsuitlezing te selecteren en draai de instelknop om te fijnregelen.
2. Stel de stroomwaarde in. Druk op V/A. De stroomuitlezing knippert. Draai aan de instelknop tot de
gewenste stroom ongeveer bereikt is. Druk op de instelknop om een cijfer in de stroomuitlezing te
selecteren en draai de instelknop om te fijnregelen. Bij het activeren van de overstroombeveiliging
wordt de uitgang automatisch uitgeschakeld wanneer de stroom deze waarde overschrijdt.
3. Druk op MEN. De uitlezing knippert. Druk op de gewenste geheugenknop om op te slaan.
5.5 Instellen geheugen oproepen
Druk op de overeenkomstige geheugenknop om een opgeslagen instelling op te roepen.