24
STARTPROCEDURE
- De RODE reisdop vervangen door de dop met de peilstok die bij het apparaat geleverd werd.
- Het oliepeil nakijken, door het kijkgat of door middel van de peilstok. Indien nodig, bijvullen.
- Nakijken of alle aansluitingen goed aangedraaid zijn en of de toevoer van de pomp geopend is.
- Om de lucht die in de pomp aanwezig is te laten ontsnappen en om het vullen te vereenvoudigen,
is het aangeraden om de persleiding van de pomp af te koppelen of de toepassing(en), zonder de
eventuele spuitmonden, open te houden.
- De pomp starten gedurende 5 tot 10 seconden, tot het moment dat de vloeistof constant uit de
persleiding of uit de toepassingen loopt. Als dit niet gebeurt, de pomp stilleggen en na een pauze van
10 seconden opnieuw proberen.
- De verbindingen afwerken en/of de spuitmonden installeren.
- Nauwkeurig ijken en nakijken of de kleppen goed geregeld zijn. Om te vermijden dat deze kunnen
ontregeld worden, is het aangeraden om, waar mogelijk, te plomberen of om verf aan te brengen op
het ijkregister, en dit om eventuele ontregelingen gemakkelijk op te sporen.
- Alle pompen INTERPUMP worden getest en nagekeken voor ze verzonden worden. De installateur
moet niettemin het apparaat voldoende testen om eventuele lekken en oververhitting op te sporen en
na te gaan of alle ijkingen correct zijn, de prestaties volgehouden worden enz.
ONDERHOUD
Na de eerste 50
draaiuren
Na elke 500
uur
Na elke1000 uur (gemiddelde tijdsinterval - In geval van zwaar
gebruik, tijdsinterval reduceren)
Olie verversen Olie verversen
Controle / vervanging: Groep kleppen, afdichtingen van de
pompende delen.
PROBLEMEN EN OORZAKEN
De pomp
maakt geen
geluid bij het
opstarten.
• De pomp is niet gestart en ze draait stationair.
• Er wordt niet genoeg water toegevoerd.
• De kleppen zijn geblokkeerd.
• De persleiding is afgesloten en de lucht die in de pomp aanwezig is kan niet naar
buiten.
De leidingen
pulseren
onregelmatig:
• Het aanzuigen van de lucht en/of de toevoer is onvoldoende.
• Lussen, bochten of aansluitingen op de toevoerleiding bemoeilijken het doorlopen
van de vloeistof.
• De lter op de toevoerleiding is vuil of te klein.
• De boosterpomp, indien aanwezig, levert onvoldoende druk en/of kracht.
• De pomp is niet gestart: de waterdruk is onvoldoende, de persleiding is afgesloten
tijdens het opstarten en/of een klep is dichtgekleefd.
• De kleppen en/of afdichtingen zijn versleten en/of er zijn problemen met de
transmissie.
• Onnauwkeurige werking van het reduceerventiel.
De pomp levert
de nominale
kracht niet en
maakt een
overdreven
geluid.
• Onvoldoende toevoer en/of het toerental is lager dat het nominale toerental.
• Overdreven lekkage van het reduceerventiel en/of de afdichtingen.
• Versleten kleppen.
• Cavitatie, te wijten aan: te kleine toevoerleidingen en/of lter, te weinig kracht, hoge
temperatuur van het water, verstopte lter.
De door
de pomp
geleverde druk
is onvoldoende.
• De toepassing (spuitmond) is groter dan nodig of is versleten.
• Overdreven lekkage in de afdichtingen.
• Onnauwkeurige werking van het reduceerventiel en/of de versleten kleppen.
Oververhitting
van de pomp
• De pomp werkt onder te hoge druk en/of het toerental is hoger dan het nominale.
• Het oliepeil in de beschermhuls is te laag of de olie is niet van het geschikte type.
• De spanning van de aandrijfriem is te hoog. De verbindingsstukken of de transmissie
zijn niet goed afgesteld.