NEDERLANDS
35
Storingen Controles (mogelijke oorzaken) Oplossingen
− Ga na of de voedingsspanning
voldoende is.
− Controleer op aanlopen tussen
bewegelijke en vaste delen.
Elimineer de oorzaak van het
aanlopen.
De motor draait moeizaam.
− Controleer de toestand van de
lagers.
Vervang de beschadigde lagers.
− Controleer of alle fasen aanwezig
zijn.
Herstel de ontbrekende fase.
− Controleer op mogelijke geopende
of vuile contacten in de beveiliging.
Vervang het betreffende component
of maak het schoon.
De (externe) motorbeveiliging wordt
meteen na de start geactiveerd.
− Controleer op mogelijke defecte
isolatie van de motor door de
faseweerstand en de isolatie naar
de massa te controleren.
Vervang de motorkast met stator of
herstel mogelijke aardgesloten
kabels.
− Controleer of de
omgevingstemperatuur niet te hoog
is.
Zorg voor voldoende ventilatie van de
ruimte waar de pomp geïnstalleerd is.
− Controleer de afstelling van de
beveiliging.
Stel de beveiliging af op een
stroomwaarde die geschikt is voor de
opname van de motor bij volledige
belasting.
− Controleer de toestand van de
lagers.
Vervang de beschadigde lagers.
De motorbeveiliging wordt te vaak
geactiveerd.
− Controleer de draaisnelheid van de
motor.
− Controleer of de pomp gevuld is.
− Controleer voor driefase motoren
de draairichting.
Draai twee voedingsgeleiders om.
− Niveauverschil aanzuiging te groot.
− Diameter van zuigleiding te klein of
te lang horizontaal traject.
Vervang de zuigleiding door een
leiding met grotere diameter.
De pomp geeft geen vloeistof af.
− Voetklep of zuigleiding
geblokkeerd.
Maak de voetklep of de zuigleiding
schoon.
− De zuigleiding of de voetklep
zuigen lucht aan.
Controleer de zuigleiding nauwgezet,
herhaal het vullen.
De pomp vult zich niet.
− Controleer de helling van de
zuigleiding.
Corrigeer de helling van de
zuigleiding.
− De voetklep of de waaier zijn
geblokkeerd.
Verwijder de blokkeringen. Vervang
de waaier indien deze versleten is.
− Diameter zuigleiding te klein.
Vervang de zuigleiding door een
leiding met grotere diameter.
De pompopbrengst is onvoldoende.
− Controleer of de draairichting
correct is.
Draai twee voedingsgeleiders om.
− Zuigdruk te laag.
De pompopbrengst is niet constant.
− Zuigleiding of pomp gedeeltelijk
geblokkeerd door onzuiverheden.
Verwijder de blokkeringen.
− Lek van de zuigleiding.
De pomp draait in tegengestelde
richting bij het uitschakelen.
− Voetklep of keerklep defect of
geblokkeerd in gedeeltelijk open
stand.
Repareer of vervang de defecte klep.
− Controleer of de pomp en/of de
leidingen goed vastzitten.
− Cavitatie van de pomp.
Reduceer de zuighoogte en
controleer de lastverliezen.
− De pompopbrengst overschrijdt de
gegevens van het kenplaatje.
Reduceer de opbrengst.
De pomp trilt en maakt lawaai bij het
werken.
− De pomp draait niet vrij.
Controleer de lagers op slijtage.