NL - 18
•
in
•
• vooraleer van richting te veranderen
• voordat u een helling oprijdt, vooral
•
doen verliezen, vooral op gladde terreinen.
7.4 STARTEN
1.
2. Op de bestuurdersstoel gaan zitten.
3. Verdraai de sleutel (afb. 11.A).
4.
5.
6.
OPMERKING
7.5 HET WERKEN
7.5.1 Rijden en verplaatsingen
Tijdens het vervoer:
1. (par. 6.5);
Toestand Actie Resultaat
Noodtoets geactiveerd.
Rijtest.
GEVAAR
voor de nodige controles en herstelling.
OPMERKING
het belet tot starten is hersteld, dient de sleutel
7.3 GEBRUIK OP HELLEND TERREIN
onafgezien van de looprichting.
•
•