40
NL
2.1.3. CONTROLES VOOR DE DEFINITIE VAN VIRTUELE
GRENZEN:
1. Controleer of de maximale helling van het werkgebied kleiner
dan of gelijk is aan 45% of aan 50%, in functie van het model
(zie Par. 7 TECHNISCHE GEGEVENS). Respecteer de regels
weergegeven in Afb. 4.
LET OP:
De robot kan oppervlakken maaien met een
maximale helling van 45%
van het model.
LET OP:
De zones met niet toegestane hellingen
van het gazon uit te sluiten.
2. Controleer het volledige werkoppervlak: evalueer de
obstakels en gebieden die moeten worden uitgesloten van
het werkgebied, die geprogrammeerd moeten als uit te
sluiten zones.
2.2. CRITERIA VOOR DE AFBAKENING VAN
WERKGEBIEDEN EN TRANSFERROUTES
1. Bij aanwezigheid van een voetpad of een pad op hetzelfde
niveau als het gazon, kan de virtuele grens samenvallen met
de rand van het voetpad (Afb. 5.A).
2. Bij aanwezigheid van een zwembad, vijver of uitgraving dient
de virtuele begrenzing op een afstand van minimaal 1 meter
te worden geprogrammeerd. Als het zwembad, de vijver of de
uitgraving zich aan het einde van een helling bevindt, moet de
virtuele grens worden geprogrammeerd op een afstand van
minimaal 1,5 meter (Afb. 5.B).
3. Bij bomen met uitstekende wortels moet de virtuele grens
zo worden geprogrammeerd dat de robotmaaier niet over
losgekoppelde oppervlakken kan rijden (Afb. 5.C).
4. De virtuele grens moet zo worden geprogrammeerd dat de
robotmaaier op een afstand van minimaal 30 cm blijft van
gebieden met grind of steenslag (Afb. 5.D).
5. In het geval van hellende gebieden moet worden voldaan
aan Par. 2.1.3.
6. Bij doorlopende bouwelementen (muren, schuttingen,
hagen, etc.) met een hoogte van meer dan 50 cm moet de
virtuele grens op een afstand van minimaal 40 cm daarvan
geprogrammeerd worden (Afb. 5.E).
7. In alle andere gevallen moet de virtuele een minimale afstand
van 30 cm tussen de robotmaaier en het obstakel in acht
nemen (Afb. 5.F).
8. In het geval van afbakening van obstakels die minder dan 150
cm van elkaar verwijderd zijn, begrens ze dan als een enkel
obstakel met inachtneming van de hierboven aangegeven
afstanden (Afb. 5.G).
WAARSCHUWING:
begaanbaar hek.
2.2.1. SMALLE DOORGANGEN
1. In het geval van smalle doorgangen moet de afstand tussen
2. In het geval van een doorgang waarbij de afstand tussen de
virtuele grenzen <2m zou zijn, kan het deel van het gebied
voorbij het knelpunt (Afb. 6.A) niet automatisch bereikt worden
door de maairobot. In dit geval moeten er twee afzonderlijke
virtuele snijzones worden geprogrammeerd (Afb. 6.B) en deze
verbinden met een virtueel transferpad (Afb. 6.C). Raadpleeg
de uitgebreide handleiding.
2.2.2. TRANSFERROUTES
Delen van de tuin waartussen gebieden liggen die niet mogen
worden gemaaid, moeten met elkaar worden verbonden door
transferpaden. Transferpaden moeten de maximale helling van
20% respecteren.
1. Bepaal tussen de mogelijke doorgangen de gemakkelijkste
transferroute waarmee u de grootste afstand tot eventuele
obstakels kunt houden en die niet door gebieden gaat die
gewoonlijk gebruikt worden voor parkeren, het doorrijden van
voertuigen of waar groepen mensen door stappen.
2. Het transferpad omvat een manoeuvreerzone die zich 1
m rechts en 1 m links van het geregistreerde pad uitstrekt
(Afb. 7.A). De volgende minimumafstanden tussen het
manoeuvreergebied en de verschillende tuinelementen
moeten in acht worden genomen: 30 cm van obstakels die
worden begrensd door virtuele perimeters of zones waar
niet mag worden gesneden (Afb. 7.B), 30 cm van vaste,
onbegrensde obstakels of doorlopende structurele elementen
(Afb. 7.C), 1 m van openbare wegen (Afb. 7.D), 1 m van de
zwembaden (Afb. 7.E), 1 m van voetpaden (Afb. 7.F), 1 m van
3. In het geval van smalle doorgangen waar de bovenstaande
afstanden niet kunnen worden gerespecteerd, moet de
doorgang worden afgebakend met niet-betreedbare barrières,
indien deze nog niet aanwezig zijn.
OPMERKING: Transferpaden die zijn opgenomen in
smalle doorgangen kunnen onvoldoende satellietsig-
naalontvangst hebben, waardoor de nauwkeurigheid
van de bediening van de maairobot wordt beïnvloed.
2.3. IDENTIFICATIE VAN DE ONDERDELEN
ELEKTRISCH GEVAAR:
Gebruik alleen de acculader en voeding die
door de fabrikant zijn geleverd. Oneigen
gebruik kan elektrische schokken en of
oververhitting veroorzaken.
WAARSCHUWING:
Gebruik beschermende handschoenen om
snijgevaar aan de handen te voorkomen.
WAARSCHUWING:
Gevaar voor stof in de ogen.
Gebruik een beschermende bril om het gevaar
voor stof in de ogen te voorkomen.
ELEKTRISCH GEVAAR:
Sluit de voeding pas aan aan het einde van
nodig tijdens de installatie de algemene
stroomtoevoer uit.