3 - 1
Instrument en controlefuncties
NL
3
NL
3
NL
3
Sleutel
Bij het voertuig horen twee sleutels:
- Voor de brandstofdop
- Voor het stuurslot
- Om te starten
- Voor het achterzadel
OPGELET
• Dompel de sleutels niet onder in
water.
• Stel de sleutels niet bloot aan heel
hoge temperaturen.
• Leg geen zware voorwerpen op de
sleutels.
• Slijp de sleutels niet en vervorm
ze niet.
• Demonteer het plastic gedeelte
van de sleutels niet.
• Bewaar de reservesleutel niet op
het voertuig.
Contactslot/stuurslot
P
U
S
H
Met het contactslot/stuurslot bedient u
de ontstekingssystemen en de lampen en
blokkeert u het stuur. Hierna volgt de be-
schrijving van de diverse standen.
(open)
Alle elektrische circuits worden gevoed.
Schakelt de verlichting in van het instru-
mentenpaneel en de kentekenplaat, het
achterlicht en de standlichten en de mo-
tor kan worden opgestart. De sleutel kan
niet uit het contactslot worden getrokken.
NOTA
De koplampen schakelen automatisch in
als de motor opstart en blijven branden
totdat de sleutel op wordt gedraaid.
(gesloten)
Geen enkel elektrisch systeem actief. De
sleutel kan uit het contactslot worden ge-
trokken.
WAARSCHUWING
Draai de sleutel niet op terwijl u
rijdt, omdat u hiermee alle elektrische
circuits uitschakelt en u het risico loopt
om de controle over het voertuig te ver-
liezen of ongevallen te veroorzaken.
(stuurslot)
Het stuur is geblokkeerd en geen enkel
elektrisch systeem is actief. U kunt de sleu-
tel uit het contactslot trekken.
To Next Page
Loading...
Need help?
General
