NL – NEDERLANDS
60
Opmerking: als de bijstellingstool
zich binnen de opening voor de
bijstellingstool op de locator bevindt,
wordt de gebruiker op het scherm
gewaarschuwd de bijstellingstool te
verwijderen. Kalibratie kan pas worden
voltooid wanneer de bijstellingstool van
het apparaat is verwijderd.
2. Druk nogmaals op de paarse knop aan de voorkant van het apparaat om de
kalibratie te voltooien. Na kalibratie is het apparaat gereed voor gebruik en
wordt op het scherm aangegeven dat het systeem gereed is.
SECTIE C: indicatie-/bijstellingsprocedure
1. Lokaliseer de klep en bepaal de algemene stroomrichting.
Vóór de implantatie: indien in de verpakking, zorg ervoor dat de pijl voor
stroomrichting op de verpakking en de locator zijn uitgelijnd (Afbeelding 2).
Na de implantatie: wanneer een klep in een patiënt wordt geïmplanteerd,
moet de stroomrichting van de klep door middel van palpatie worden
vastgesteld, waarbij de nadruk ligt op het harde klepmechanisme en de
inlaat- en/of uitlaataansluitingen (haakjes/katheters).
2. Plaats de locator bovenop de blister of in contact met de patiënt in
de stroomrichting van de klep. Er bevindt zich in de opening van de
bijstellingstool een illustratie van de klep voor referentie.
(Afbeelding 2)
Opmerking: voor de beste resultaten
van de procedure en meer stabiliteit
grijpt u het apparaat na de implantatie
bij de basis en plaatst u het concave
gedeelte van de locator loodrecht
op de klep, waardoor het contact
tussen de hand en de patiënt
wordt gemaximaliseerd. Hierdoor
behoudt u de juiste positie boven het
klepmechanisme.
Scherm dat het systeem gereed is
To Next Page
Loading...
