• Druk op
[1]
t/m
[6]
om de afmetingen van de matrix te bepalen.
• Op dezelfde manier zoals in de modus EQN, voer alle elementen van de
matrix in.
Kopiëren van de matrix (bijv. matrix A):
• Druk op
[2ND][4]
(MATRIX)
[2]
(Data)
[1]
(MatA).
• Druk op
[2ND][RCL]
(STO).
• Door hierop te drukken bepaal de bestemming van de kopieerbewerking:
[(–)]
naar de matrix A,
[DMS]
naar de matrix B,
[HYP]
aan de matrix C.
Berekeningen met matrices:
• Bij het weergeven van de resulterende matrix MatAns druk op
[+]
of
[–]
, op
die manier gaat u het resultaat in de volgende berekening gebruiken.
Items van het matrixmenu na het indrukken van
[2ND][4]
(MATRIX):
•
[1]
(Dim) Matrix (MatA, MatB, MatC) kiezen en zijn afmeting bepalen.
•
[2]
(Data) Matrix (MatA, MatB, MatC) kiezen en zijn gegevens weergeven.
•
[3]
(MatA) MatA invoeren.
•
[4]
(MatB) MatB invoeren.
•
[5]
(MatC) MatC invoeren.
•
[6]
(MatAns)MatAns invoeren.
•
[7]
(Det) Invoeren van een functie voor het berekenen van de determinant.
•
[8]
(Trn) Invoeren van een functie voor het berekenen van de getranspo-
neerde matrix.
Berekeningsmodus TABLE (functietabel)
Met functietabellen werk in de modus TABLE, druk op
[MODE/SET UP][7]
.
Deze modus maakt het deniëren van functies en hun uitdrukking in de vorm
van een tabel mogelijk. Om de functietabel in te stellen gebruik:
1. Druk op
[MODE/SET UP][7]
.
2. Voer de functie in en druk op
[=]
.
3. Voer de beginwaarde, eindwaarde, stapgrootte in en druk op
[=]
.
4. De waardetabel is afhankelijk van elke invoer X en hangt met de uitvoer
f(X) samen.
Opmerking:
Deze functie kan alleen gebruikt worden door de variabele X. De
ingevoerde begin-, eind- en proceswaarden zouden niet hoger moeten zijn dan
30 waarden X.
Berekeningsmodus VECTOR (vectoren)
Vectoren kunnen in het geheugen opgeslagen worden onder de benamingen
„VctA“, „VctB“ en „VctC“. Resultaten van berekeningen met vectoren worden
opgeslagen in een speciaal geheugen dat „VctAns“ genoemd wordt.
Instellen van de calculator in de modus „VECTOR“: druk op
[MODE/SET UP]
en vervolgens op
[8]
.
Creëren van een vector:
• Druk op
[2ND][5]
(VECTOR)
[1]
(Dim).
• Druk op
[1]
of
[2]
of
[3]
om de benaming van de vector te bepalen.
• Druk op
[1]
of
[2]
of
[3]
om de dimensie van de vector te bepalen.
• Op dezelfde manier zoals in de modus EQN, voer alle elementen van de vector in.
Kopiëren van de vector (bijv. vector A):
• Druk op
[2ND][5]
(VECTOR)
[2]
(Data)
[1]
(VctA).
13–NL
To Next Page
Loading...
Need help?
General
