21
aftapklep aan! U kunt in
geval van vorstschade
geen aanspraak maken
op de garantie!
De elektrische
veiligheids-/
aftapklep monteren
De elektrische veiligheids-/af-
tapklep moet in de onmiddel-
lijke nabijheid van het
apparaat in de verwarmde
ruimte en op een voor de
gebruiker makkelijk toegan-
kelijke plaats worden gemon-
teerd.
Let er bij de plaatskeuze op
dat de veiligheids-/aftapklep
(36) niet in de buurt van
vreemde warmtebronnen
(bijv. op het lichtnet aange-
sloten toestellen) wordt
gemonteerd!
Afb. G: Boor een gat
Ø 18 mm in de bodem van
het voertuig. Plaats de aftap-
slang op het aftapaansluit-
stuk en steek beide door de
bodem. Zet de kraan met
twee 2 schroeven vast. Laat
de waterafloop direct naar
buiten plaatsvinden op een
tegen spatwater beschermde
plaats (breng zo nodig een
spatscherm aan).
Waterleidingen
aanleggen
Afb. G: Sluit de koud-
watertoevoerleiding (35) aan
op de veiligheids-/aftapklep
(36). Hierbij hoeft u geen
aandacht te besteden aan
de stroomrichting.
Om een probleemloze wer-
king van de veiligheids-/
aftapklep te garanderen,
moeten de waterslangen
spanningsvrij worden aange-
bracht!
Schroef de rechte schroef-
koppeling op de toevoerbuis
voor koud water (onderste
buis) en schroef de knie-kop-
peling met geïntegreerd be-
luchtingsventiel op de toe-
voerbuis voor warm water
(bovenste buis).
Afb. K: Schuif de moer (37),
spanring (38) en O-ring (39)
op hun plaats. Breng de
schroefkoppeling en de aan-
sluitbuis samen en trek deze
met de moer (37) vast.
Afb. H + J: Breng de slang-
verbinding (40) voor de koud-
water-toevoer tussen de vei-
ligheids-/aftapklep (36) en het
aansluitstuk van de boiler
tot stand.
Leg de warmwatertoevoer
(41) van de kniekoppeling
met geïntegreerd beluch-
tings-ventiel (42) naar de
warmwatertappunten.
Afb. K: Ventiliatieslang
uiterlijk Ø 11 mm (43) op de
slangklem van de ventilatie-
klep (44) schuiven en knikvrij
naar buiten aanbrengen.
Hierbij de radius in de boog
niet kleiner dan 40 mm
uitvoeren.
Snij de beluchtingsslang ca.
20 mm onder de voertuig-
bodem 45° haaks op de
rijrichting af.
Montage van de
kamertemperatuur-
voeler
Bij het kiezen van de plaats
erop letten, dat de kamertem-
peratuurvoeler niet blootge-
steld mag zijn aan een directe
warmteafstraling. Voor een
optimale kamertemperatuur-
regeling adviseren wij, de
kamertemperatuurvoeler
boven de ingangsdeuren te
monteren.
Er moet op gelet wor-
den, dat de voeler
altijd in een verticale wand
gemonteerd wordt.
1. Afb. M: Gat Ø 10 mm
boren.
2. Aansluitkabel vanaf de
achterkant door de opening
leiden en het kabeluiteinde
met een geïsoleerde aansluit-
stekker op de voeler steken
(er hoeft niet op polariteit
gelet te worden).
3. Kamertemperatuurvoeler
erin schuiven en het kabeluit-
einde met de twee geïsoleer-
de aansluitstekkers naar de
verwarmingselektronica leg-
gen (indien nodig verlengen
met een kabel 2 x 0,5 mm
2
).
De bijgevoegde ka-
mertemperatuurvoeler
moet gebruikt worden. Wordt
deze niet aangesloten, dan
brandt de verwarming met
maximaal vermogen, zonder
dat de kamertemperatuur
begrensd kan worden.
Montage van de
bedieningsdelen
Bij gebruik van voertuig- resp.
fabriekspecifieke bedienings-
delen moet de elektrische
aansluiting volgens de Truma
aansluitpuntbeschrijvingen
plaatsvinden. Iedere wijziging
Recirculatie
De circulatielucht wordt van
het toestel weer aangezogen,
of direkt via een ca. 150 cm
2
grote opening vanuit de
woonruimte naar de inbouw-
ruimte of via meerdere kleine
openingen met dezelfde
totale oppervlakte.
Gasaansluiting
De bedrijfsdruk voor
de gastoevoer,
30 mbar (resp. 28 mbar
butaan/37 mbar propaan) of
50 mbar, moet gelijk zijn aan
de bedrijfsdruk van het appa-
raat (zie fabrieksplaatje).
De gastoevoerbuis Ø 8 mm
moet met een snijringverbin-
ding op de aansluitstomp
aangesloten worden. Bij het
vastdraaien zorgvuldig tegen-
houden met een tweede
sleutel!
Het gasaansluitstuk op het
toestel mag niet worden
ingekort of verbogen.
Zorg ervoor dat bij het aan-
sluiten op de boiler de gaslei-
dingen vrij zijn van vuil,
splinters en dergelijke!
De buizen moeten zodanig
worden geplaatst dat het toe-
stel makkelijk kan worden uit-
gebouwd voor onderhouds-
werkzaamheden.
Het aantal koppelingen in
gasleidingen die gelegd zijn
in door personen gebruikte
ruimtes moet tot het tech-
nisch onvermijdelijke mini-
mum worden beperkt.
De gasinstallatie moet vol-
doen aan de technische en
administratieve voorschriften
van het betreffende land van
gebruik (in Europa b.v.
EN 1949 voor voertuigen of
EN ISO 10239 voor boten).
Nationale voorschriften en re-
gelingen (in Duitsland b.v. het
DVGW-werkblad G 607 voor
voertuigen of G 608 voor bo-
ten) moeten in acht genomen
worden.
Wateraansluiting
U kunt voor de boiler alle
druk- en dompelpompen van
max. 2,8 bar gebruiken, even-
als alle mengkranen met of
zonder elektrische schakelaar.
Afb. H: Bij gebruik van dom-
pelpompen moet een terug-
slagklep (33 – niet tot de leve-
ring behorend) tussen pomp
en de eerste aftakken worden
gemonteerd (pijl wijst in
stromingsrichting).
Afb. J: Bij het gebruik van
drukpompen met grote scha-
kelhysterese kan warm water
via de koudwaterkraan terug-
stromen. Ter voorkoming van
dit terugstromen adviseren
wij om tussen de uitgang
naar de koudwaterkraan en
de aftapklep een terugslag-
klep (34 – niet bij de levering
inbegrepen) te monteren.
Gebruik voor de aansluiting
op de boiler en de elektrische
veiligheids-/aftapklep alleen
druk- en heetwatervaste slan-
gen (bijv. Truma-boiler-slang
SBH voor consumptief ge-
bruik, drukvast tot 3,5 bar)
met een binnendoorsnee van
10 mm.
Voor een vast pijpleidingstel-
sel (b.v. John Guest System)
biedt Truma als speciaal toe-
behoren de wateraansluitin-
gen (42), de veiligheids-/
aftapklep (36) en een terug-
slagklep (33 + 34) met bin-
nenaansluit-Ø 12 mm aan.
Bij aansluiting op een centra-
le watervoorziening (nationaal
of lokaal) moet een water-
drukregelaar worden ge-
bruikt, om te voorkomen dat
hogere drukwaarden dan
2,8 bar in de boiler kunnen
ontstaan.
Alle slangverbindingen (ook
koudwaterslangen) moeten
met slangklemmen worden
vastgezet! De verwarming
van het water veroorzaakt uit-
zetting die tot een gasdruk
van maximaal 3,5 bar kan lei-
den (ook mogelijk bij dompel-
pompen) voordat de veilig-
heidsklep wordt geactiveerd.
Voor de bevestiging van slan-
gen aan wand of vloer raden
wij slangklemmen (art.-nr.
40710-00) aan. Als een gas-
kachel aanwezig is, kunnen
de waterklemmen met de
slangklemmen vorstvrij op de
buizen voor de verdeling van
warme lucht worden aange-
bracht.
Om een gehele ontle-
diging van de waterin-
houd alsook een duurzame
dichtheid van de waterslan-
gen aan het toestel te waar-
borgen, moet er steeds ge-
bruik gemaakt worden van de
ingesloten aansluitschroef-
verbindingen!
De hoekaansluiting (met
ventilatieklep, afb. K) wordt
aan de bovenste warmwater-
aansluiting en de rechte
aansluiting aan de onderste
koudwater-aansluiting
aangesloten.
Breng alle waterleidin-
gen in dalende lijn ten
opzichte van de veiligheids-/