NL
171
3. Inschakelblokkering en startknop contro-
leren op een probleemloze werking.
4. Controleer of alle handgrepen vrij zijn van
olie.
5. Controleer of alle onderdelen van het
apparaat aanwezig, stevig gemonteerd
en onbeschadigd zijn.
6. Kettingvanger op schade controleren.
7. Controleer de kettingspanning.
Zaagtechniek
Trekkend zagen
Bij deze techniek wordt met de onderkant van
het zaagblad van boven naar onder gezaagd.
De zaagketting schuift hierbij het apparaat
voorwaarts van de gebruiker af. Hierbij vormt
de voorkant van het apparaat een steun, die
de tijdens het zagen ontstane krachten op de
boomstam opvangt.
Bij trekkend zagen heeft de gebruiker aan-
zienlijk meer controle over het apparaat en
kan hij terugslag beter voorkomen. Daarom
verdient deze zaagtechniek de voorkeur.
Schuivend zagen
Bij deze techniek wordt met de bovenkant
van het zaagblad van onder naar boven
gezaagd. De zaagketting schuift hierbij het
apparaat achterwaarts naar de gebruiker toe.
Als het zaagblad gekanteld wordt, kan het
apparaat met grote kracht naar de gebruiker
toe worden geslingerd.
Wanneer de gebruiker de achterwaarts schui-
vende kracht van de zaagketting niet door zijn
lichaamskracht compenseert, bestaat het
gevaar dat alleen nog de punt van het zaag-
blad contact maakt met het hout en er daar-
door een terugslag plaatsvindt (► Gevaar
voor terugslag! – p. 170).
Kappen van een boom
Controleer alvorens te beginnen met kappen
of:
• er binnen het valgebied van de boom
geen buitenstaanders of dieren aanwezig
zijn.
• er voor elke betrokken persoon een vrije
vluchtroute mogelijk is. Een terugtrek-
kende beweging vindt in schuin tegen-
overgestelde richting ten opzichte van de
valrichting plaats.
• het gebied rondom de stam vrij is van
obstakels (struikelgevaar!).
• de volgende werkplek minimaal tweeën-
eenhalve boomlengte verwijderd is. Vóór
het kappen moet de valrichting van de
boom worden nagegaan en moet gewaar-
borgd worden dat er zich binnen een
afstand van 2½ boomlengte geen voor-
werpen, personen of dieren bevinden.
Het kappen van een boom vindt plaats in
twee stappen:
1. De stam moet ca. een derde van zijn dia-
meter aan de zijde van de valrichting wor-
den ingekerfd.
2. Op de tegenoverliggende zijde moet de
kapsnede worden aangebracht; deze
moet iets hoger liggen dan de kapnerf (ca.
3–5 cm).
GEVAAR! Gevaar voor letsel! Kap-
en snoeiwerkzaamheden mogen uit-
sluitend door getrainde personen wor-
den uitgevoerd! Er bestaat gevaar
van levensgevaarlijke verwondingen!
B
B
A
45°
45°
1
2
~5 cm