33
3.2 Doorstromingsdiagrammen – bij 60 Hz. (Figuur 1)
4.0 INSTALLATIE
Installeer de pomp zodanig dat de luchtstroming rond de motor
en de pomp onbelemmerd is. Houd de motor schoon om
maximale koeling tijdens de bediening te kunnen garanderen.
4.1 Montage van de klep (Figuur 2)
1. Verwijder de plaat.
2. Plaats O-ringen en de ondersteuningen op het
verbindingsstuk.
3. Plaats de pakking en sluit de connector en de klep aan op de
pomp. Zorg dat u de O-ringen niet beschadigt bij het
aansluiten van de connector.
Figuur 2
4.2 Monteren van de pomp
Voor het bevestigen van de pomp op een vast oppervlak worden
vier bevestigingsblokken met M12 x 1.75 schroefdraad worden
meegeleverd. Zie Figuur 3 voor de montageafmetingen.
2.5 Gal. 5, 10 Gal. (20 L, 40 L)
(5 L, 10 L) in. (cm)
in. (cm)
A 8.75 (222) 13.75 (349)
B 6.50 (165) 12.25 (311)
C 19.88 (505) 19.88 (505)
D 18.72 (475) 18.72 (475)
E 1.13 (29) .75 (19)
F .58 (15) .58 (15)
Figuur 3
4.3 Elektrische aansluitingen
REKENING HOUDEND MET PLAATSELIJKE EN NATIONALE
REGELGEVING, MOGEN WERKZAAMHEDEN M.B.T.
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN UITSLUITEND DOOR EEN
ERKENDE ELEKTRICIEN WORDEN UITGEVOERD
1. Zorg dat de stroom is uitgeschakeld.
2. De uitschakeling en beveiliging van het elektrische circuit
dient door de gebruiker te worden geïnstalleerd. De
elektrische beveiliging dient afgesteld te worden op 115
procent van het maximale motorstroomverbruik.
3. Kijk op de pompnaamplaat, de motornaamplaat en het
elektrische schema, ingesloten bij de elektrische schakelkast
(indien gemonteerd).
4.4 Accessoires
De warmtewisselaar, de drukschakelaar, de bedieningseenheid,
de elektromagneten (A) en (B) worden geleverd met connectoren
die passen in de aansluitingen op de elektrische behuizing
(Figuur 4). Sluit de pluggen van de voetschakelaar aan op de
bedieningseenheid.
4.5 Ontluchtingsdop (
zie Fig. 5)
Ten behoeve van het transport is in de vulopening aan de
bovenzijde van het pompreservoir een plug (A) aangebracht.
Vervang de transportplug door de ontluchtingsdop (B).
Figuur 1c