8.2 Een sensor kalibreren
De volgende stappen zijn algemene stappen voor sensorkalibratie met de meter. Raadpleeg Sensor-
instellingen op pagina 170 voor het wijzigen van de kalibratie-instellingen.
1. Selecteer Kalibreren in het startscherm. Selecteer de sensor die u wilt kalibreren als er meer
dan één sensor is aangesloten. Het display toont de te gebruiken oplossing(en) voor de
kalibratie.
2. Bereid de buffers of standaardoplossingen voor de kalibratie voor. Volg de instructies op het
scherm van de meter of in de gebruikershandleiding van de sensor.
3. Selecteer Meten om de kalibratie te starten. De meter meet de waarde van de
kalibratieoplossing. Na de meting wordt het resultaat weergegeven op het scherm.
4. Selecteer Meten om de waarde van de andere buffers of standaardoplossingen te meten, indien
van toepassing. Selecteer Opslaan om de kalibratie op te slaan.
Opmerking: Raadpleeg de instructies voor probleemoplossing op het scherm van de meter of in de
gebruikershandleiding van de sensor als de kalibratie niet wordt geaccepteerd.
8.3 De kalibratie verifiëren
De volgende stappen zijn algemene stappen voor verificatie van een sensorkalibratie met de meter.
Raadpleeg Sensor-instellingen op pagina 170 voor het wijzigen van de verificatie-instellingen.
1. Selecteer in het startscherm Opties > Kalibratie verifiëren. Het display toont de buffer of
standaardoplossing die voor de verificatie moet worden gebruikt.
Opmerking: Selecteer de sensor die u wilt verifiëren als er meer dan één sensor is aangesloten.
2. Bereid de buffer of standaardoplossing voor de verificatie voor. Volg de instructies op het scherm
van de meter of in de gebruikershandleiding van de sensor.
3. Selecteer Meten om de verificatie te starten. De meter meet de waarde van de
verificatieoplossing. Na de meting wordt het resultaat weergegeven op het scherm.
4. Als de verificatie is geslaagd , selecteert u Opslaan om het resultaat op te slaan.
Opmerking: Raadpleeg de instructies voor probleemoplossing op het scherm van de meter of in de
gebruikershandleiding van de sensor als de verificatie niet wordt geaccepteerd.
8.4 Monster-ID opnemen bij meetgegevens
Het instrument kan een monsternaam (ID) opslaan bij de opgeslagen meetgegevens. Voer meerdere
monsternamen in het instrument in en selecteer vervolgens de gewenste monsternaam voordat de
monsters worden gemeten. Het instrument voegt nummers toe aan monsters met dezelfde naam,
bijvoorbeeld "Monsternaam (2)".
1. Druk op en selecteer Monsters.
2. Selecteer een optie.
Optie Beschrijving
Monster Hiermee selecteert u de monsternaam die bij de monstermetingen moet worden
opgeslagen.
Nieuw monster maken Opent een scherm om nieuwe monsternamen toe te voegen. Monsternamen
kunnen letters en cijfers bevatten.
Monsters verwijderen Verwijdert monsternamen.
168 Nederlands