De intervaltijd van de geïntegreerde datalogger kan worden ingesteld tussen 1 en 59 seconden. De
datalogger legt in de REC-modus om het gegeven interval een meetwaarde vast.
Schakel het meetapparaat uit
Houd de toets “Licht” ingedrukt en schakel het apparaat in.
Houd de beide toetsen zo lang ingedrukt, tot op het display “Int” zichtbaar
wordt.
Druk op de toets “LEVEL”, om de intervaltijd in seconden in te stellen. Houd
de toets ingedrukt, om de waarde snel te kunnen instellen. De instelling
gebeurt alleen omhoog, en begint aan het einde weer terug van onder af.
Sluit het instellen absoluut af met de toets “HOLD”: anders wordt de instel-
waarde niet opgeslaan.
Nadat de setup-instellingen en de interval-tijd zijn ingesteld, kan de meetwaarderegistratie worden
gestart.
Schakel het meetapparaat in en selecteer de gewenste meetparameters (meetbereik, lter enz.).
Druk op de toets “REC”. De registratie begint. In het display verschijnt het symbool “REC”.
De registratie wordt beëindigd, als u nogmaals op de toets “REC” drukt.
• De vastgelegde data kunnen alleen via de interface worden uitgelezen.
• Als het volledige geheuigen vol is, wordt er op het display “FULL” zichtbaar. Wis het geheugen na de
dataoverdracht.