Nederlands (NL)
72
6. Schema voor het opsporen van storingen
Zie ook de montage- en bedieningsinstructies van de desbetreffende pomp.
Waarschuwing
Voor het werken aan pompen voor vloeistoffen die
risico's kunnen inhouden voor de gezondheid, moe-
ten pompen, putten, enz. grondig worden gereinigd
en verlucht volgens de plaatselijke reglementerin-
gen.
Alvorens de LC/D 107 aan te sluiten of alvorens te
werken aan pompen, putten, enz., moet gecontro-
leerd worden of de stroomtoevoer onderbroken werd,
en moet ervoor gezorgd worden dat deze niet per
ongeluk opnieuw kan worden ingeschakeld.
Storing Oorzaak Remedie
1. De pomp/pompen
draait/draaien niet.
a) Geen stroomtoevoer.
Zonder batterijnoodvoeding:
Er brandt geen enkele verklikkerlamp.
Met batterijnoodvoeding:
Zie sectie 4.1 Functies van de batterijnood-
voeding - LC 107 éénpompsturing of
5.1 Functies van de batterijnoodvoeding -
LCD 107 tweepompensturing.
Schakel de stroom in.
b) De ON-OFF-AUTO-keuzeschakelaar staat in
de stand OFF ( ), zie sectie 4.2 Resetknop
en ON-OFF-AUTO-keuzeschakelaar -
LC 107 éénpompsturing of 5.2 Resetknop
en ON-OFF-AUTO-keuzeschakelaar -
LCD 107 tweepompensturing.
Zet de ON-OFF-AUTO-keuzeschakelaar in de stand
ON ( ) of AUTO ( ).
c) Controleer of er geen zekeringen gespron-
gen zijn.
Controleer wat de oorzaak is, en neem deze weg.
Vervang de zekeringen van de stuurschakeling
(zie pos. 6 in afb. 1).
d) Het/de motorbeveiligingsrelais heeft/heb-
ben de pomp(en) uitgeschakeld
(de rode verklikkerlamp voor pompstoringen
brandt).
Controleer de pomp/put.
e) De PTC-weerstand/thermische schakelaar
heeft de pomp uitgeschakeld
(de rode verklikkerlamp voor pompstoringen
knippert).
Laat de pomp afkoelen. Na het afkoelen zal de pomp
automatisch opnieuw starten, behalve als de LC/D 107
ingesteld staat op manueel herstarten, zie sectie 2.5 De
LC 107 en LCD 107 instellen. Als dat het geval is, moet
de ON-OFF-AUTO-keuzeschakelaar korte tijd in de
stand OFF ( ) worden geplaatst.
Als het uitschakelen van de pomp het gevolg is van ver-
stopte peilmeters, moeten deze gereinigd of vervangen
worden.
f) De stuurschakeling voor het/de motorbevei-
ligingsrelais is stuk of werkt niet goed
(de groene verklikkerlamp die aangeeft of de
pomp in werking is, brandt, zie sectie
4. Werking en functies - LC 107 éénpomp-
sturing of 5. Werking en functies - LCD 107
tweepompensturing).
Controleer de stuurschakeling.
g) De motor/aansluitkabel is defect. Controleer motor en kabel.
h) De peilmeter werkt niet. Controleer de stand van de peilmeters. Controleer de
pneumatische leidingen, peilmeters en drukschake-
laars.
i) De module CU 211 of CU 212 is defect. Vervang module CU 211 of CU 212.
j) De nieuwe instelling van de DIP-schakelaar
werkt niet goed.
Schakel de stroomtoevoer naar de sturing één minuut
lang uit en schakel de stroom weer in (normale proce-
dure). Zie sectie 2.5 De LC 107 en LCD 107 instellen.
2. De pomp(en) slaan te
vaak aan of stoppen te
vaak.
a) De peilmeter werkt niet. Controleer de stand van de peilmeters. Controleer de
pneumatische leidingen, peilmeters en drukschake-
laars.