Hoofdstuk 3 Installatie
3.1 Externe aansluitingen
Afbeelding 1 toont de locaties van de stroomschakelaar en externe
aansluitingen.
Afbeelding 1 Externe aansluitingen
1 Stroomschakelaar 3 Seriële I/O-poort
2 DC-voedingsconnector
3.2 De RS232-interface aansluiten
Alle RS232-aansluitingen worden gemaakt via de seriële I/O-poort. Sluit
de 9-pins D-connector van de interfacekabel van een computer aan op
de seriële I/O-poort van het instrument (Afbeelding 1 op pagina 77). Sluit
het andere uiteinde van de kabel aan op de seriële I/O-poort van de
computer (COM 1 of COM 2).
Het instrument is voorzien van gegevenscommunicatie-uitrusting (DCE).
Het instrument werkt op 9600 baud met 8 databits, geen pariteit en één
stopbit. De computer of printer ontvangt geen volledige overdracht als
het apparaat niet continu gegevens op 9600 baud kan ontvangen.
Opmerking: Het gebruik van de gespecificeerde kabel of een soortgelijke
afgeschermde kabel is nodig om aan de emissie-eisen voor radiofrequentie te
voldoen.
3.3 Flesaansluitingen
Van elke flespositie/elk kanaal is de bijbehorende slang genummerd met
een kunststof huls. De flesposities zijn voorzien van nummers 1 t/m
6 met nummer 1 in de linkerachterhoek van het chassis. Gebruik de
kanaalselectietoetsen om door de flesposities Afbeelding 2
op pagina 78 te navigeren.
Hoofdstuk 4 Gebruikersinterface
Het instrumentendisplay en toetsenbord worden weergegeven in
Afbeelding 2.
Nederlands 77
To Next Page
Loading...
