4.4 REGELAAR MAAIHOOGTE
(Afb. 4.1 n.4)
Deze hendel heeft verschillende standen en
-
len.
4.5 CONTACTSLOT (Afb. 4.1 n.5)
Het contactslot heeft drie verschillende stan-
«DRAAIEN» alle diensten zijn ingescha-
– Zodra vanuit de «START» stand de sleutel
de «DRAAIEN» stand terug.
4.6 GASHENDEL (Afb. 4.1 n.6)
-
-
– Tijdens het rijden dient er een stand tussen
-
den.
«SNEL» stand.
4.7 PEDAAL TOELATING SNIJDEN BIJ
ACHTERUITVERSNELLING
(Afb. 4.1 n. 7 )
Mechanische aandrijving
4.11 KOPPELINGS-/REMPEDAAL
(afb. 4.2 n.11)
het intrappen van het eerste gedeelte dient
BELANGRIJK U moet bijzonder goed op-
letten dat u tijdens de koppelingsfase niet
te lang aarzelt om oververhitting en, als ge-
volg daarvan, beschadiging van de overbren-
gingsriem te vermijden.
OPMERKING Tijdens het rijden is het ver-
standig uw voet niet op dit pedaal te laten
rusten.
4.12 VERSNELLINGSPOOK
(Afb. 4.2 n.12)
-
-
ten «N» en de achteruitrijdversnelling «R».
gegevens die op het plaatje staan in de ge-
LET OP! Het inschakelen van de
achteruitversnelling dient uitgevoerd te
worden als de machine stilstaat
Hydrostatische aandrijving
4.21 REMPEDAAL (Afb. 4.3 n.21)
Dit pedaal stelt de rem van de achterwie-
len in werking.
4.22 TREKPEDAAL (Afb. 4.3 n.22)
achteruit rijden.
-
-
chine.