4.10 REGELAAR MAAIHOOGTE
(Afb. 4.1 n.10)
-
4.11 TOETS TOELATING SNIJDEN BIJ
ACHTERUITVERSNELLING
(Afb. 4.1 n.11)
4.12 INRICHTING VOOR HET BEHOUDEN
VAN DE SNELHEID (Cruise Control)
(Indien voorzien) (Afb. 4.1 n.12)
houden.
A
B -
-
OPMERKING Bij stijgende of dalende banen,
kan de snelheid veranderen ten opzichte van
de snelheid die op vlakke ondergrond ingesteld
werd.
-
-
-
of
-
BELANGRIJK Vermijd steeds de drukknop te
gebruiken om de inrichting uit te schakelen.
4.13 BEDIENING OMKANTELING
OPVANGZAK (Afb. 4.1 n.13)
Handmatige bediening
-
ze te ledigen, gebeurt aan de hand van de
Elektrische bediening
-
-
-
-
4.31 REMPEDAAL (Afb. 4.2 n.31)
4.32 TREKPEDAAL (Afb. 4.2 n.32)
-
uit rijden.
-
-
-
LET OP! Het inschakelen van de achter-
uitversnelling dient uitgevoerd te worden als
de machine stilstaat.
OPMERKING Als het koppelingspedaal zowel
bij het voor- als het achteruitrijden bediend wordt
met een ingeschakelde handrem (4.5) slaat de
motor af.