VEK MNH1-R24-A SNELSTARTGIDS 1.4 NL
3.3.2 Relaisuitgangen met wisselcontact
De uitgangen van de relais zijn uitgevoerd als wisselcontacten. Zodoende
kunnen de contacten zowel als opener (NC) of als sluiter (NO) worden
verbonden. De relais zijn spanningsvrij en geschikt voor allerlei soorten
schakelingen.
De analoge uitgangen van de relaisvarianten (-R24) worden
overeenkomstig de volgende afbeelding aan de rode en gele
klemmenblokken aangesloten.
Sluiter-contact op uitgang 1 c.q.
uitgang 2
Common-contact op uitgang 1 c.q.
uitgang 2
Opener-contact op uitgang 1 c.q.
uitgang 2
Afb. 4: Relaisaansluitingen 1 (geel) en 2 (rood)
4 Beschrijving van de functies
4.1 Led-Statusweergaven
De leds (lichtdioden) aan de voorkant geven de toestanden van de lussen
en van de detector aan.
Voor elk luskanaal zijn er twee leds beschikbaar:
• de rode led geeft informatie over de belastingstoestand van de
betreffende lus
• de blauwe led geeft informatie over de gebruiksgereedheid van de
detector
Beschrijving van de toestand
geen spanningsvoorziening, detector niet actief
detector gereed, lus aangesloten, geen object
gedetecteerd
detector gereed, lus aangesloten, object
gedetecteerd
geen lus aangesloten, lusbreuk, lus kortgesloten
gebruiksgereed na eerdere, verholpen lusfout of
Instellingen zijn met Detector Tool gewijzigd (DIP-
schakelaar niet actueel)
Frequentiesynchronisatie loopt
na de frequentiesynchronisatie geven beide leds de
ingestelde lusfrequentie simultaan weer met een
knippercode (zie ter illustratie de afbeelding
Knippercode)
Tab. 5: Signaalkleuren van de leds
Legenda led-symbolen
Knippercode van de leds na een frequentiesynchronisatie
Afb. 5: Led-weergave van de lusfrequentie
4.2 Reset-toets
Met behulp van de reset-toets aan de voorkant wordt het apparaat als
volgt gereset:
Reset / nieuwe
synchronisatie
voert een frequentie-
synchronisatie uit en
wist de storings-
meldingen van de leds
zet het apparaat terug
naar de fabrieks-
instellingen (standaard-
instellingen van de DIP-
schakelaars)
4.3 Instellingen DIP-schakelaars
Via de uitgangen worden er aanwezigheidssignalen, impulssignalen en
lusfoutmeldingen uitgevoerd, al naar gelang de ingestelde uitvoerfunctie.
Voor het impulssignaal kan er bovendien worden gekozen, of er bij het
overrijden of verlaten van de lus al dan niet een uitvoer van dit signaal
moet plaatsvinden.
Naast het omkeren van de signaaluitvoer kunnen bovendien beide
uitgangen apart continu in- of uitgeschakeld worden.
Inschakeldrempel voor de signaaluitvoer bij
lusbelasting
Frequentie van de resonantiekring van de lus in
twee niveaus
Stoptijd tot nieuwe
synchronisatie
Maximale duur van het uitgangssignaal tot de
automatische nieuwe synchronisatie van het
luskanaal
Omschakelen tussen continu en impulssignaal
op uitgang 2
Tijdstip
uitgangssignaal 2
Tijdstip van de signaaluitgifte bij geactiveerd
impulssignaal aan uitgang 2
Omschakelen tussen werkstroom- (niet
omgekeerd) en ruststroomprincipe (omgekeerd)
voor de uitgangssignalen
Omschakelen tussen aanwezigheids- en
rijrichtingsherkenning voor beide uitgangen (2-
kanaals-varianten)
Analyselogica voor de rijrichting naar gelang de
toepassing bij lusbelasting (zie de volledige
handleiding!)
Tab. 7: Beschrijving van de instellingen