Optie Omschrijving
INSTELLINGEN
UITGANGEN
Selecteert en configureert de 4–20mA-instelling, de relaisinstelling en de Hold-
modus voor fouten. Raadpleeg Uitgangen configureren op pagina 155 voor
meer informatie.
INSTELLINGEN
NETWERK
(voorwaardelijk)
Geeft alleen aan of er een netwerkaart is geïnstalleerd. Modbus-, Profibus- en
HART-netwerkkaarten worden ondersteund.
SECURITY SETUP Schakelt de wachtwoordcode (standaard = HACH55) in of uit.
LUCHTZUIVERING Schakelt de luchtzuivering met behulp van een externe luchttoevoer in. Opties:
aan of uit (standaard). Uit: er wordt geen externe luchttoevoer gebruikt. De
ventilator is ingeschakeld en het luchtfilter is geïnstalleerd. Aan: er is een
externe luchttoevoer aangesloten op het instrument. De ventilator is
uitgeschakeld. Het luchtfilter is vervangen door een ventilator-filteraansluiting.
Wanneer u deze functie wilt gebruiken, zorg er dan voor dat er een ventilator-
filteraansluiting is aangebracht. Raadpleeg de documentatie die met de
luchtzuiveringsset is meegeleverd.
STANDAARDW.
HERSTELLEN
Stelt de configuratie in op de fabrieksinstellingen.
Apparaten beheren
Ingangsmodules installeren of verwijderen.
1. Druk op menu en selecteer MANAGE DEVICES (apparaten beheren).
2. Selecteer een optie.
Optie Omschrijving
SCAN FOR DEVICES Het systeem toont de aangesloten apparaten.
Opmerking: Als er geen apparaat is aangesloten, keert het systeem terug naar het
hoofdmeetscherm.
DELETE DEVICE Verwijdert het apparaat wanneer het niet langer is aangesloten.
Berekening instellen
Stelt de variabelen, parameters, eenheden en formules voor de analyser in.
1. Druk op menu en selecteer CALCULATION (berekening).
2. Selecteer een optie.
Optie Omschrijving
SET VARIABLE X Selecteert de sensor die betrekking heeft op variabele X.
SET PARAMETER X Selecteert de parameter die betrekking heeft op variabele X.
SET VARIABLE Y Selecteert de sensor die betrekking heeft op variabele Y.
SET PARAMETER Y Selecteert de parameter die betrekking heeft op variabele Y.
SET FORMULA Selecteert de berekeningsformule die moet worden uitgevoerd. Opties: geen, X-Y, X
+Y, X/Y, [X/Y]%, [X+Y]/2, X*Y, [X-Y]%/X
DISPLAY FORMAT Selecteert het aantal decimalen dat in een berekeningsresultaat wordt getoond.
Opties: auto, XXXXX, XXXX.X, XXX.XX, XX.XXX, X.XXXX
SET UNITS Voert de naam van de eenheid in (max. 5 tekens).
SET PARAMETER Voert de naam van de meting in (max. 5 tekens).
154 Nederlands