36 / 52    P/N 146667999-1 (ML) • REV G • ISS 19AUG19 
SW2-4: AM-gevoeligheid 
On (Aan): AM activeert het storing- en alarmrelais AM-alarm 
wordt gesignaleerd via zowel alarm- als storingsuitgangen 
(fabrieksinstelling). 
Opmerking: Dit is een configuratie die EN 50131 klasse 3 
vereist. 
Off (Uit): AM alleen naar storingrelais. AM-alarm wordt 
gesignaleerd via storingsuitgang. 
AM-kalibratie 
Tijdens het opstarten word het AM-circuit gekalibreerd. Het is 
belangrijk om binnen deze 60 seconden na het opstarten te 
controleren of er zich geen veranderingen hebben voorgedaan 
in het detectieveld binnen een straal van 1 meter van de 
detector. De detector kan anders valse AM-alarmen te 
veroorzaken en mogelijk zijn deze alarmen niet te herstellen. 
Het detectie patroon configureren 
•  Indien nodig verwijderen de maskers (figuur 8, punt 1). 
Het gewijzigde patroon is afgebeeld in figuur 8, punten 3 
tot en met 7. 
Opmerking: Als zowel beide maskers zijn geïnstalleerd, 
het detectie bereik is beperkt tot 8 m  
•  Het detectiepatroon wijzigen door uit breken van maskers 
delen (weergegeven als grijs in figuur 8, punt 2). 
•  Plak de juiste spiegel stickers indien nodig. Zie 
afbeelding 7, punt 1 voor details. 
Let op: Verwijderen van stickers kan het spiegel 
oppervlak  beschadigen.  
•  Wanneer er stoor objecten zich direct onder de detector 
bevinden, plaats dan het masker aan de binnenkant van 
het venster (standaard). Hiermee schakelt u dat deel van 
het gordijnen uit, dat neer kijkt op het object, hierdoor kan 
de detector onstabiel worden. Zie afbeelding 7, punt 2.  
Zelftest 
De detector test de PIR-, microgolf- en AM-schakelingen 
doorlopend. Storingen worden gerapporteerd aan de centrale 
als technische fouten. 
Looptest voor de detector uitvoeren 
U kunt op twee manieren overschakelen naar de 
looptestfunctie. 
SW1-6 ingesteld op LED aan, SW1-5 ingesteld op Extern 
uit 
In deze modus is de LED-indicatie altijd ingeschakeld 
(constante looptestmodus). 
SW1-6 ingesteld op LED aan, SW1-5 ingesteld op Extern 
aan 
Deze instelling activeert de looptestingang (pin 7) en de 
dag/nacht-ingang (pin 8). Hiermee kan de gebruiker extern de 
LED-aanduiding activeren door de detector in de dagmodus in 
te stellen en de looptest te activeren.  
Groene modus 
Wanneer SW1-5 is ingesteld op Extern aan, wordt de radar 
uitgeschakeld gedurende de dagmode (zonder WT) om het 
stroomverbruik te reduceren. De detector werkt vervolgens 
alleen maar als Alleen PIR.  
Opmerking: De dag/nacht-lijn moet zijn aangesloten op de 
centrale om deze mode te kunnen gebruiken. 
Alarmgeheugen 
Wanneer SW1-5 is ingesteld op Extern aan, worden de 
alarmen die gedurende de nachtmodus zijn opgetreden 
opgeslagen in het detectorgeheugen. Ze worden aangeduid 
met een knipperende rode LED wanneer de centrale wordt 
overgeschakeld naar de dagmodus (looptest uitgeschakeld). 
Het geheugen wordt gewist wanneer de detector weer in de 
nachtmode wordt geschakeld. 
Opmerking: Stel SW1-6 in op Uit om te voorkomen dat het 
alarmgeheugen op de LED's wordt weergegeven. Zie “SW1-6: 
LED's” op pagina 35. 
LED's en uitgangen 
Als u de LED-functionaliteit wilt inschakelen, stelt u SW1-6 in 
op Aan, anders zijn de LED's uitgeschakeld in iedere 
willekeurige conditie. Zie “SW1-6: LED's” op pagina 35 voor 
meer informatie. 
Tabel 6: LED's en uitgangen 
Correcte spanning 
toepassen 
Dual beweging 
inbraakalarm 
Overschakelen 
naar de 
nachtmodus 
G — Gesloten, O — Open, [1] — Afhankelijk van SW2-4 
 Continu AAN   Normaal knipperend (1 Hz) 
Specificaties 
10, 12, 14, 16 m instelbaar 
via SW1-1 en SW1-2 
9 spiegelgordijnen met hoge 
dichtheid 
Max. microgolfuitgang op 1 m