57NL/BE
11.3 Maaivlak voorbereiden
1. Onderzoek het te maaien oppervlak zorgvuldig vooraf-
gaand aan het maaien.
2. Verwijder stenen, stokken, botten, draden, speelgoed en
andere voorwerpen, die door het apparaat weggeslin-
gerd kunnen worden.
3. Let erop dat er geen personen op het te maaien opper-
vlak aanwezig zijn.
12. Bedrijf
Werkinstructies
• Maai alleen met scherpe, optimale messen (21), zodat de
grassprieten niet gaan rafelen en het gazon niet geel wordt.
• Om een net snijbeeld te bereiken moet de grasmaaier in zo
recht mogelijke banen worden geleid. Hierbij moeten deze
banen altijd enkele centimeters overlappen zodat er geen
stroken overblijven.
• Houd de onderzijde van de grasmaaierbehuizing schoon
en verwijder direct grasafzettingen. Afzettingen verzwaren
het starten, beïnvloeden de snijkwaliteit en het uitwerpen
van het gras.
• Op hellingen moet de snijbaan dwars op de helling worden
gemaakt. Het wegglijden van de grasmaaier wordt door de
schuine stand naar boven voorkomen.
12.1 Maaien met grasopvangzak (18)
m Let op! Gebruik het apparaat niet zonder volledig aange-
brachte grasopvangzak (18).
m Let op! Gevaar voor verwonding!
Grasopvangzak (18) alleen bij een uitgeschakelde motor en
stilstaand mes (21) wegnemen of aanbrengen.
12.1.1 Plaatsen van de grasopvangzak (18)
(afb. 11)
1. Til de achterste uitwerpklep (17) op.
2. Grijp de grasopvangzak (18) vast aan de handgreep.
3. Hang de grasopvangzak (18) in de daarvoor bestemde
ophanging van de grasopvangzak aan de achterkant
van het apparaat.
4. Verwijder de achterste uitwerpklep (17), hierdoor wordt
de grasopvangzak (18) in positie gehouden.
12.1.2 Vulpeilindicator (18a) op de grasop-
vangzak (18) (afb. 12)
De door het mes (21) gegenereerde luchtstroom laat de vul-
peilindicator (18a) stijgen. Als de grasopvangzak (18) is ge-
vuld, stopt de luchtstroom. Als de luchtstroom te laag is, daalt
de vulpeilindicator (18a). Dit is een aanwijzing dat de grasop-
vangzak (18) moet worden geleegd.
De onbegrensde werking van de vulpeilindicator (18a) is uit-
sluitend mogelijk bij een optimale luchtstroom. Externe invloe-
den zoals nat, dicht of hoog gras, lage snijniveaus, verontrei-
niging of dergelijke kunnen de luchtstroom en de werking van
de vulpeilindicator (18a) beïnvloeden.
• Klep openen: Grasopvangzak (18) wordt gevuld
• Klep dicht: Grasopvangzak (18) is gevuld
12.1.3 Legen van de grasopvangzak (18) (afb. 11)
m WAARSCHUWING
Voor het wegnemen van de grasopvangzak (18)
de motor uitschakelen (zie 12.3) en de stilstand
van het mes (21) afwachten.
m Let op! Gevaar voor verwonding!
Grasopvangzak (18) alleen bij een uitgeschakelde motor en
stilstaand mes (21) wegnemen.
Zodra tijdens het maaien grasresten blijven liggen, moet de
grasopvangzak (18) worden geleegd.
1. Om de grasopvangzak (18) weg te nemen, tilt u de ach-
terste uitwerpklep (17) op (afb. 11).
2. Neem de grasopvangzak (18) aan de handgreep er
uit. Overeenkomstig het veiligheidsvoorschrift valt de uit-
werpklep (17) bij het uithangen van de grasopvangzak
(18) dicht en sluit de achterste uitwerpopeningen af.
Als er daarbij grasresten in de opening blijven hangen, dan
is het voor het makkelijker starten van de motor doelmatig om
de grasmaaier ongeveer een meter terug te trekken.
m Let op: Resten snijgoed in de maaierbehuizing en op
het werkgereedschap niet met de hand of met de voeten ver-
wijderen, maar met geschikte hulpmiddelen, bijv. borstels of
een veger.
Om een goede verzameling te garanderen, moeten de gras-
opvangzak (18) en in het specifiek het luchtfilter (9a) na ge-
bruik worden gereinigd.
12.2 Motor starten
Waarschuwing: Het mes (21) draait, als de motor wordt
gestart.
Apparaat niet starten, als de grasopvangzak (18) niet is ge-
plaatst.
12.2.1 Motor starten (afb. 1, 9, 16)
1. Controleer voor elke start de benzine- en motoroliestand
(zie hoofdstuk 10.1 en 10.2). Controleer of de bougie-
stekker (12) op de bougie (12a) is aangesloten.
2. Druk bij koudere temperaturen de brandstofpomp “Pri-
mer” (10) drie keer in. Dit vereenvoudigt het starten van
het apparaat.
3. Sta achter de grasmaaier. Druk met één hand de motor-
remhendel (2) naar het stuur (1), de andere hand moet
op het starterkoord (20) liggen.
4. Start de motor met starterkoord (20). Trek hiertoe de
greep ca. 10-15 cm (tot een weerstand voelbaar is) er
uit. En trek hier vervolgens krachtig met een ruk aan.
Als de motor niet is gestart, nogmaals aan starterkoord
(20) trekken.
5. Op basis van een beschermplaat op de motor kan er
een lichte rookvorming ontstaan, indien u het apparaat
voor de eerste keer gebruikt. Dit is een normaal proces.
Aanwijzing: Gebruik de brandstofpomp “Pri-
mer” (10) (afb. 1) alleen bij een koude machine!