2.3 Symbolen in de tekst
Dit symbool verwijst naar een hoofdstuk in
deze handleiding.
3 Overzicht
3.1 Maairobot
1 Voorste handgreep
Door de voorste en achterste handgreep
tegelijkertijd vast te pakken, kan de maairobot
worden opgetild en vervoerd.
2 Laadcontacten
De laadcontacten verbinden de maairobot
met het dockingstation.
3 Ultrasoundsensoren
De ultrasoundsensoren herkennen obstakels.
4 Kap
De kap is verend gelagerd en via een stoot‐
sensor worden obstakels op het maaivlak
herkend.
5 Aandrijfwielen
De aandrijfwielen drijven de maairobot aan.
6 Lichtstrook
De lichtstrook geeft de status van de maairo‐
bot aan.
7 Achterste handgreep
Door de voorste en achterste handgreep
tegelijkertijd vast te pakken, kan de maairobot
worden opgetild en vervoerd.
8 Beschermstrip
De beschermstrip beschermt de gebruiker
tegen omhoog geslingerde voorwerpen en
tegen het contact met de messen.
9 Bedieningspaneel
Het bedieningspaneel bevat de druktoetsen
en de regensensor.
3.2 Bedieningspaneel
1 Lichtstrook
De lichtstrook geeft de status van de maairo‐
bot aan en geeft aan welke toetsencombina‐
tie voor een bepaalde actie moet worden
ingedrukt.
2 Druktoets „STOP“
De druktoets stopt de maairobot en het maai‐
werk. De druktoets is ook bedoeld om de ver‐
grendeling te activeren.
3 Druktoets „SLOT“
De druktoets ontgrendelt de maairobot in
combinatie met een getoonde toetsencombi‐
natie.
4 Druktoets „START“
De druktoets start het maaien.
5 Druktoets „HOME“
De druktoets laat de maairobot terugrijden
naar het dockingstation of stopt de huidige
maaitaak als de maairobot in het dockingsta‐
tion staat.
6 Druktoets „INFO“
De druktoets laat de maairobot informatie
over de huidige status uitspreken.
7 Regensensor
De regensensor reageert op vocht. Al naarge‐
lang de instelling kan de maairobot in zijn
maaischema rekening houden met de weers‐
omstandigheden.
3 Overzicht Nederlands
0458-011-9601-A 187