► Als de afstanden en lengtes niet worden aan‐
gehouden, moet maaivlak (B) worden afge‐
grensd van het hoofdmaaivlak (A) en moet
een nevenmaaivlak worden geïnstalleerd.
Doorgang leggen
► Leid de begrenzingsdraad (2) zoals afgebeeld
van het hoofdmaaivlak (A) naar maaivlak (B).
► Als de doorgang in een bocht wordt gelegd:
leg de begrenzingsdraad (2) over een lengte
van a = 74 cm (lengte: 2x iMOW® Ruler) aan
het begin en einde van de doorgang recht en
in een rechte hoek (90°) naar het maaivlak.
► Leid de begrenzingsdraad (2) rechtsom om
het maaivlak (B) en terug naar de doorgang.
► Leid de begrenzingsdraad (2) over een lengte
van 37 cm (lengte: 1x iMOW
®
ruler) parallel en
vlak naast elkaar zonder dat de begrenzings‐
draden elkaar kruisen.
► Leid de begrenzingsdraad (2) met een afstand
van ten minste 55 cm parallel in de richting
van het hoofdmaaivlak (A).
► Leid de begrenzingsdraad (2) over een lengte
van 37 cm (lengte: 1x iMOW
®
Ruler) parallel
en vlak naast elkaar naar het hoofdmaaivlak
(A), zonder dat de begrenzingsdraden elkaar
kruisen.
► Als de doorgang in een bocht wordt gelegd:
leg de begrenzingsdraad (2) over een lengte
van a = 74 cm (lengte: 2x iMOW® Ruler) aan
het begin en einde van de doorgang recht en
in een rechte hoek (90°) naar het maaivlak.
► Sluit het leggen van de draad op het hoofd‐
maaivlak (A) af.
d
d
90°
90°
90°
90°
c
c
3
3
A
B
A
B
0000099969_001
► Leid de leidraad (3) op het hoofdmaaivlak (A)
over een lengte van ten minste c = 37 cm
(lengte: 1x iMOW
®
Ruler) recht en in een
rechte hoek (90°) naar de doorgang.
► Leg de leidraad in het midden van de door‐
gang.
► Leid de leidraad (3) na de doorgang over een
lengte van ten minste d = 2 m recht en in een
rechte hoek (90°) naar maaivlak (B).
8.12 Hellingen/taluds
De maairobot kan rijden op hellingen tot 40% en
kan deze maaien.
Nederlands 8 Begrenzingsdraad neerleggen
212 0458-011-9601-A