14. Fietsketting en
rondsel
Onderhoud van etskettingen
Fietskettingen zijn door het gebruik aan slijtage-
onderhevig. De mate van slijtage kan verschillen.
Laat uw kettingen van uw FLYER regelmatig con
-
troleren door uw FLYER-dealer.
• Naafschakeling: vanaf ca. 3000 km
• Kettingschakeling: ca. 1500-2000 km
Een versleten etsketting kan breken en
daardoor ernstige valpartijen veroorza
-
ken. Daarom moeten versleten etsket-
tingen direct door uw FLYER-dealer ver-
vangen worden.
Onderhoud uw etsketting regelmatig door deze
te reinigen en te smeren. Deze maatregelen ver
-
kleinen de kans op vroegtijdige slijtage.
Voor een veilige werking van de ketting
en schakeling moet de ketting op de juis
-
te spanning staan. Kettingschakelingen
spannen de ketting automatisch. Bij
naafschakelingen moet een ketting die
teveel doorhangt gespannen worden.
Deze kan losschieten, wat kan leiden tot
valpartijen.
1
10-15 mm
2
3
Na elke aanspanprocedure van de ket-
ting moeten de asmoeren en, bij de te-
rugtraprem, de remsteunen juist beves-
tigd worden.
De ketting mag alleen aangespannen
worden als de elektrische installatie uit
-
geschakeld en de accu verwijderd is. Als
de ketting van uw FLYER e-bike een
-
maal van het kettingblad of rondsel afge-
vallen is, moet het elektrische systeem
direct uitgeschakeld en de accu verwij
-
derd worden, alvorens u de ketting weer
op de kettingwielen plaatst.
15. Rem
1. Remmen zijn onderdelen die van be-
lang zijn voor de veiligheid. Laat de in-
stellingen en onderhoudswerkzaamhe-
den alleen uitvoeren door uw
FLYER-dealer. Er mogen alleen origine
-
le onderdelen gebruikt worden. Anders
is het mogelijk dat de werking van uw
FLYER beïnvloed wordt of dat er be
-
schadigingen ontstaan. Elke wijziging
aan de reminstallatie is ongeoorloofd.
2. De remwerking van moderne remmen
is zeer sterk. U moet wennen aan de
remwerking van de nieuwe remmen.
Gebruik de remmen in het begin alleen
op gedoseerde wijze. U moet oefenen
met de noodremmen op een veilig,
verkeersvrij terrein, zodat u uw FLYER
ook onder controle kunt houden als u
veel of onverwachts moet remmen.
3. Tijdens lange, dalende hellingen moet
u niet constant zachtjes remmen, om
-
dat de remmen dan oververhit kunnen
raken, waardoor de remwerking ver
-
mindert of de rem kan weigeren. Rem
bij lange en steile stukken bergafwaarts
afwisselend met beide remmen, zodat
de andere rem dan kan afkoelen. Rem
liever kort en krachtiger voor bochten
of als u te snel gaat. Daardoor hebben
de remmen tussendoor de tijd om af
te koelen. Dan blijft de remkracht be
-
houden. Als uitzondering geldt alleen
het rijden op een gladde ondergrond,
vooral bij zand en gladheid. Dan moet
u heel voorzichtig en voornamelijk met
de achterrem remmen. Anders bestaat
de kans dat het voorwiel zijdelings
wegglijdt en u valt. Zorg er bij lange af
-
dalingen met regelmatige pauzes voor
dat de remmen voldoende kunnen af
-
* zie hfdst. 20.2