90
In deze bedieningsinstructies hebben we plaatsen
die invloed hebben op uw veiligheid, aangegeven
met dit symbool:
Algemene veiligheidsrichtlijnen
• Geef de veiligheidsrichtlijnen door aan alle personen die
aan de machine werken. Personeel dat is toegewezen
aan activiteiten met de machine, moet de bedieningsin-
structies en in het bijzonder het hoofdstuk Veiligheids-
richtlijnen hebben gelezen. Als dat pas gebeurt tijdens
het werken, is het te laat. Dit is vooral van toepassing
op personeel dat alleen aan de machine werkt voor oc-
casioneel onderhoud, bijv. tijdens de installatie.
• Tijdens werkzaamheden aan de machine, moeten
alle beschermende systemen en afdekkingen wor-
den geïnstalleerd.
• Volg alle veiligheids- en gevaarmeldingen op de ma-
chine.
• Houd alle veiligheids- en gevaarmeldingen op de ma-
chine volledig en in leesbare toestand.
• Let om de omgevingsomstandigheden op de werk-
plek. Gebruik het gemotoriseerde apparaat niet in
een natte of vochtige omgeving.
• Controleer of de oppervlakken die moeten worden aan-
gestampt, geen elektrische kabels, gassen, water of
• communicatiekabels bevatten.
• Controleer of de zijwanden van de greppels en putten
en de randen van stapels en hellingen stabiel zijn en
niet zullen instorten door de trilling tijdens het stampen.
• Waarschuwing: gevaar op vallen of kantelen!
• Baken het werkgebied af en houd het publiek en on-
bevoegd personeel buiten dit gebied.
• Laat het apparaat niet onbewaakt draaien en sluit de
brandstofkraan wanneer de machine niet in gebruik is.
• Gebruik de chokehendel om de motor te stoppen.
• Let er bij gebruik van de trilstamper op dat de gebruiker
niet wordt geplet tussen het apparaat en een vast object.
• Zorg dat de trilstamper niet kantelt, schuift, rolt of valt
terwijl deze niet in gebruik is.
• Zorg voor adequate verlichtingsomstandigheden in
het werkgebied en de omgeving van de machine.
• Werk nooit in besloten of slecht geventileerde ruimten.
• Wanneer de motor draait, moet u zich bewust zijn van
de vrijkomende uitlaatgassen. Deze kunnen geurloos
en onzichtbaar zijn.
• Zorg bij slecht weer voor een veilige positie op onef-
fen terrein of op hellingen.
• Let op schachten, greppels en opgravingen die niet
zijn afgeschermd.
• Zorg voor een goede verlichting tijdens het werken.
• Gebruik het gemotoriseerd apparaat niet in gemak-
kelijk brandbare plantengroei waar brand- of ontplof-
ngsgevaar bestaat.
• In het geval van brandgevaar, moet een brandblusap-
paraat beschikbaar zijn.
• Houd andere personen, vooral kinderen, uit de buurt
van uw werkgebied.
• Zorg dat geen vreemden in contact komen met de
machine.
• Zorg dat kinderen geen toegang hebben tot de on-
gebruikte machine.
To Next Page
Loading...
Need help?
General