INBOUW Nederlands
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo EHV G2 - DN250 115
5.2.1. Bevestiging met schroef en plug
1. Tekenen van de boorgaten: neem de correcte randafstand in acht. Deze moet minstens
2xdelengtevandeplugbedragen.Zovoorkomtuscheurenenhetafspringenvanhet
bouwmateriaal.
2. Gaten boren: de grootte van het gat moet worden aangepast aan de grootte van de
plug. Deze vindt u op de gebruikte plug. Plugformaat 6 past bijvoorbeeld in een gat
van6mm.
3. De diepte van het boorgat: een bevestiging met pluggen blijft alleen goed zitten als de
schroef genoeg plaats heeft. Daarom moet de diepte van het boorgat worden aangepast
aandelengtevandeschroef.Wijradeneendiepteaanvandeschroeengte+5mm.
4. Reiniging van de boorgaten: het stof wat vrijkomt bij het boren, doet afbreuk aan de
bevestiging van de plug. Daarom moet het boorgat altijd worden uitgezogen of uitge-
blazen.
5. Montage van de plug: steek de plug zo ver in het boorgat dat hij het bouwmateriaal
egaal afsluit. Let bij het inbrengen van de plug op dat hij niet beschadigd raakt.
Beschadigde of eerder gebruikte pluggen moeten altijd worden vervangen!
5.2.2.
• Het chemische anker mag alleen in gewapend of ongewapend normaal beton van een
vastheidsklassevanminstensC20/25enhoogstensC50/60(conformEN206:2000-12)
worden gebruikt.
• Het chemische anker is alleen geschikt voor ongescheurd beton. Optioneel zijn ook
chemische ankers voor gescheurd beton verkrijgbaar.
• De verankeringsgrond moet indien mogelijk droog zijn.
• Voor het gebruik van chemische ankers moet het bouwwerk op vastheid worden gecon-
troleerd om te garanderen dat de reactiekrachten kunnen worden opgenomen.
• Bij het transport moet worden opgelet dat het mortelpatroon niet beschadigd raakt,
omdat anders het lijmcement hard wordt.
• Defecte of oude mortelpatronen (zie houdbaarheidsdatum) mogen niet worden
gebruikt.
• Hetmortelpatroonmagalleentussen+5°Cen+25°Cwordenopgeslagen.
Deopslagruimtemoetkoel,droogendonkerzijn.
• Gevarenaanduiding van de mortelpatronen