183
UAB Amalva behoudt het recht om veranderingen door te voeren zonder dit vooraf kenbaar te maken
C5.1-16-03-v1
1.4. Installatie Temperatuursensoren
De aanvoertemperatuursensor B1 (Afbeelding 1.4 a) wordt in het kanaal geplaatst op een bepaalde plaats; na
de verwarmings-of koelsectie (indien van toepassing). De minimale afstand vanaf de uitblaas van de kast tot
de sensor mag niet minder zijn dan de dubbele diameter van de diameter van de ronde aansluiting of van de
diagonale of rechthoekige aansluiting.
De watertemperatuursensor B5 (Afbeelding 1.4 b) wordt op de retour van de waterbatterij geplaatst door
die vast te schroeven in het daarvoor bedoelde gat. Aanbevolen wordt om de sensor thermisch te isoleren!
Sensor toevoertemperatuur B1 Sensor retourwatertemperatuur B5
1.4 a Afbeelding
1.4 b Afbeelding
B
D
≥ 2D
+
–
B1
1.5. Installatie bedieningspaneel
1. Het bedieningspaneel moet in een ruimte geplaatst worden die voldoet aan volgende voorwaarden:
1.1. omgevingstemperatuur: 0°C ... 400°C;
1.2. relatieve luchtvochtigheid: 20% … 80%;
1.3. het paneel moet beveiligd worden tegen verticaal vallende waterdruppels (IP X2).
2. Aansluiting bedieningspaneel wordt gedaan door het gat in de achterkant.
3. Het bedieningspaneel wordt d.m.v. twee schroeven in de bodemplaat vastgemaakt.
1.6. Aansluiting bedieningspaneel
Het bedieningspaneel wordt aangesloten op de aansluitdoos (zie afbeelding 1.3 a) via de voorziene aansluit-
klemmen (afbeelding 1.3 b). De lengte van de kabel tussen het bedieningspaneel en het toestel mag niet langer
zijn dan 150 m. Het kabeltype wordt in het aansluitschema weergegeven.
1.6 Afbeelding. Aansluiting bedieningspaneel
De aansluiting van het bedieningspaneel en andere kabeldiktes zijn in
het aansluitschema weergegeven!