FSA 90, FSA 90 R
Nederlands
419
De netspanning en de werkspanning 
moeten overeenkomen.
N De netsteker (1) in de 
contactdoos (2) steken
Na het aansluiten van de acculader op 
het lichtnet vindt een automatische 
zelftest plaats. Tijdens deze test brandt 
LED (1) op de acculader gedurende 
ca. 1 seconde groen, daarna rood en 
gaat weer uit.
Bij de aflevering is de accu niet volledig 
geladen.
Wij adviseren, de accu voor de eerste 
ingebruikneming volledig te laden.
N De acculader op het lichtnet 
aansluiten – de netspanning van het 
lichtnet en de werkspanning van de 
acculader moeten met elkaar 
corresponderen – zie "Acculader op 
het lichtnet aansluiten"
De acculader alleen in afgesloten en 
droge ruimten bij 
omgevingstemperaturen van +5 °C tot 
+40 °C (41° F tot 104° F) gebruiken.
Alleen droge accu's laden. Een vochtige 
accu voor aanvang van het laden laten 
drogen.
N Accu (1) tot aan de eerst merkbare 
weerstand in de acculader (2) 
schuiven – vervolgens tot aan de 
aanslag hierin drukken
Na het aanbrengen van de accu brandt 
de led (3) op de acculader – zie "Led op 
de acculader".
De laadprocedure start zodra de leds (4) 
op de accu groen branden – zie "Leds op 
de accu".
De laadtijd is afhankelijk van diverse 
factoren, zoals de staat van de accu, de 
omgevingstemperatuur, enz. en kan 
daarom afwijken van de opgegeven 
laadtijden.
Tijdens de werkzaamheden loopt de 
temperatuur van de accu in het apparaat 
op. Als een warme accu in de acculader 
wordt geplaatst, kan het nodig zijn de 
accu voor het laden te laten afkoelen. 
Het laden start pas als de accu is 
afgekoeld. De laadtijd kan oplopen door 
de tijd die nodig is voor het afkoelen.
Tijdens het laden worden de accu en de 
acculader warm.
Acculaders AL 300, AL 500
De acculaders AL 300 en AL 500 zijn 
uitgerust met een ventilator voor het 
koelen van de accu.
Acculader op het lichtnet 
aansluiten
Accu laden