Voor de inbedrijfstelling
- 82 - 01.21909.2669.9-02
Bij het ombouwen van de toorts naar een
andere elektrodediameter dient op het volgen-
de te worden gelet.
Spanhuls 52, spanhulshuis 53 en elektrode 50 dienen de-
zelfde diameter te hebben.
Het gasmondstuk 54 dient op de elektrodediameter te
worden afgestemd.
Massakabel aansluiten
 Sluit de massakabel aan op de aansluitbus massakabel 5
en borg de kabel door deze rechtsom te draaien.
Massaklem bevestigen
Afb. 4: Massaklem bevestigen - goed!
 Bevestig de massaklem in de onmiddellijke nabijheid van
de lasplaats, zodat de lasstroom niet kan weglekken via
machineonderdelen, kogellagers of elektrische schakelin-
gen.
 Sluit de massaklem stevig op de lastafel of het werkstuk
aan.
Afb. 5: Massaklem bevestigen - fout!
 Leg de massaklem niet op het lasapparaat c.q. gases, aan-
gezien de lasstroom anders via de aardingsverbindingen
gaat lopen en deze onherstelbaar zal beschadigen.
Voedingsspanning aansluiten
Het apparaat is zowel geschikt voor werking op het stroomnet
als met behulp van een elektrische generator.
 Steek de netstekker in de daarvoor bestemde wandcon-
tactdoos.
De netspanning en tolerantie alsmede de zeke-
ring moeten overeenkomen met de technische
gegevens (zie Technische gegevens).
Beschermgases aansluiten
58
62
56
55
57
61
60
59
Afb. 6: Beschermgases
 Zet de beschermgases 56, bijv. met een veiligheidsket-
ting 57 vast.
 Open het gasesventiel 55 meerdere malen kort achter
elkaar, om eventueel aanwezige vuildeeltjes uit te blazen.
 Sluit het reduceerventiel 60 op de beschermgases 56 aan.
 Draai de beschermgasslang 61 op het reduceerventiel 60
en open de beschermgases 56.
 Start de “gastest” en stel de hoeveelheid gas in met de in-
stelschroef 62 van het reduceerventiel.
9 De gashoeveelheid wordt op de stromingsmeter 59 aan-
gegeven.
Vuistregel:
Grootte van het gasmondstuk = liter/min.
9 De inhoud van de es wordt op de inhoudmanometer 58
aangegeven.