18
J6
J12
J13
J11
J14
J7
J15
J1 J2 J3 J4
Fig. 4
6.4 Default-parameters “Deskundige conguratie”
Indeonderstaandetabelstaandevooringesteldewaardendiede
verschillendebedrijfslogica’skenmerken.
Stap. A A1 E P PA Cn Ca C
01
Y Y N N Y N Y N
02
N N N Y Y Y Y Y
03
N N N N N N N N
04
N N N N N N N Y
05
N N Y N N N N N
06
N N Y N N N N N
07
N N N N N N N N
08
N N N N N N N N
09
N N N N N N N N
10
N N N N N N N Y
11
N N N N N N N N
12
N N N Y Y N N N
13
N N N N N N N N
14
N N N Y Y Y Y N
15
N N N N N N N N
16
N N N Y Y N N N
17
N Y N N N N N N
18
N Y N N N N N N
19
N N N Y Y N N N
20
N Y N Y Y Y Y N
21
N Y N Y Y Y Y N
22
N N N N N N N N
23
N N N Y Y N N N
24
N N N N N N N N
25
N N N N N N N N
26
N N N N N N N N
27
N N N N N N N N
28
N N N N N N N N
29
N N N N N N N N
30
N N N N N Y Y N
7. INBEDRIJFSTELLING
7.1 Controle van de diagnoseleds
Alvorensdekaartinbedrijftestellenmoetwordengecontroleerdof
de status van de diagnoseleds overeenkomt met de voor de logica
voorziene status. Deze status moet overeenkomen met de gegevens
infig.4,diedesituatieweergeeftvaneenGESLOTEN automatisch
systeem dat gereed is om open te gaan.
De leds FSW, STOP en ALARM zijn ingangen voor
veiligheidsvoorzieningen met een N.C.-contact, de bijbehorende
leds moeten dus BRANDEN wanneer het automatisch systeem
in de ruststand staat, en moeten doven wanneer de aangesloten
voorziening blijkt te zijn ingeschakeld.
De ingangen OPEN en CLOSE zijn N.O.-contacten, de
bijbehorende leds moeten dus GEDOOFD zijn wanneer
het automatisch systeem in de ruststand staat, en gaan
branden wanneer de aangesloten voorziening actief
blijkt te zijn
De status van de BUS moet overeenkomen
met DL2 (groen), die blijft branden, en
DL1 (rood), die gedoofd is. Het BUS-
menu van de Basisconguratie moet
de hiernaast aangegeven indicatie
tonen, ter bevestiging dat er geen fotocellen bezet of
impulsgevers ingeschakeld zijn.
7.2 Set-upprocedure
DekaartE680 moet alvorens in bedrijf te worden genomen een
set-upprocedurevolgentijdenswelkehetautomatischsysteemde
draaihoek van de boom en dus de slag vaststelt. Deze metingen
maken het mogelijk de vertragingen en de versnellingsaanloop van
demotorcorrecttebeheren.
Wanneer de kaart voor het eerst wordt ingeschakeld,
signaleert hij dat er een set-upcyclus moet plaatsvinden
doordat op het display de code
S0 knippert.
Handelalsvolgtomdeset-upprocedureuittevoeren:
• Controleermetdeparameter“Mt”vanhetniveauBasisconfiguratie
ofdeopenings-/sluitingsbewegingovereenkomt met de
ingedruktetoets(+/-);alsdatniethetgevalis,moetdebekabeling
vandemotorwordengewijzigddoordetweeconductorenL1en
L3omtewisselen,zoalsaangegeveninFig.14ref.d
•
Zethetautomatischsysteemindegeslotenstandmetbehulp
vandeparameter“Mt”vanhetniveauBasisconfiguratie,ofdoor
middelvandeontgrendelingzoalsaangegeveninparagraaf6
en 7 op pagina 4.
•
Druk op toets SW4 (programmeertoets “SETUP”) en houd
hemingedrukttot het automatisch systeem een vertraagde
openingsbewegingbegint.OphetdisplayknippertdecodeS1
omaantegevendatdeprocedureisbegonnen.
• Alsdeboomhelemaalopenis,stopthetautomatischsysteem
vanzelf.
•
Vervolgensstarthetautomatischsysteemeensluitingsbeweging
vandeboom.OphetdisplayknippertdecodeS3.
•
Wanneerdeboomdichtisstopthetautomatischsysteemvanzelf,
entoonthetdisplayweerdecodevandemomentelestatusvan
• hetautomatischsysteem(00 - Gesloten).
8. TEST VAN HET AUTOMATISCHE SYSTEEM
Controleernahetprogrammerenofdeinstallatiegoedwerkt.
Controleervooralofdekrachtvanhetautomatischsysteemgoed
isingesteld,enofdedaaropaangeslotenveiligheidsvoorzieningen
op correcte wijze ingrijpen en of de installatie aan de
veiligheidsvoorschriftenvoldoet.