111
j) Temperatuurmeting
Tijdens de temperatuurmeting mag alleen de tempe-
ratuursensor van de te meten temperatuur toege-
past worden. De bedieningstemperatuur van het
meetapparaat mag niet naar boven of onder over-
schreden worden, omdat het anders tot meetfouten
kan leiden.
De contact-temperatuurvoeler mag niet op het
spanningsvrije oppervlak gebruikt worden.
Voor de temperatuurmeting kunnen alle K-type thermovoelers
gebruiktworden.Detemperatuurkanoptioneelin°Cofin°Fwor-
den aangeduid. Met de optionele sensoren kan het totale meet-
bereik (-200bis +1.200 °C, resp.-328 tot 2.192 °F)toegepast
worden.
Voor een temperatuurmeting gaat u als volgt te werk:
- SchakeldeDMMinenkieshetmeetbereik“°C°F”.Drukopde
toets
omdemeetfunctienaareenweergavein°Fomte
schakelen. Door nogmaals op de knop te drukken, wordt de
eerste meetfunctie ingeschakeld.
- Steek de optionele thermovoeler in de richting van de pool
met de plus-pool in de V-meetbus (7) en met de min-pool in de
COM-meetbus (8). Gebruik de in de leveringsomvang inbegrepen K-type-stekkeradapter.
- Inhethoofdschermverschijntdetemperatuurwaardein°Cof°F,naargelanghetindrukkenvandetoets
.
- Verschijnt“OL”inhetscherm,danwordthetmeerbereikoverschreden.
- VerwijdernahetmetendemeetsnoerenvanhetmeetobjectenschakeldeDMMuit.
Bijeenoverbrugdemeetingang(bussen:°C-COM)wordtdetemperatuurvanhetapparaatinDMMweergege-
ven. De het aanpassen van de temperatuur aan de omgeving, vindt vanwege de gesloten behuizingen, zeer
langzaam plaats.
8. FUNCTIETOETSEN (3)
Metdefunctietoetsenkunnenandereparametersenbijkomendefunctieswordeningesteld.Desubfunctieswordenpas
geactiveerd na het drukken op de overeenkomstige toets. Om deze functies te deactiveren drukt u op de toets “CANCEL”