Voor de inbedrijfstelling
- 108 - 10.13
 Stel de aandrukkracht m.b.v. de regel-
schroeven 27 zodanig in dat de draadaan-
voerrollen 25 tijdens het vasthouden van
de lasdraadspoel nog net doordraaien. De
draad mag niet vastgeklemd of vervormd
worden.
A
B
C
A B C
juist aandrukkracht
te hoog
verkeerde draad-
aanvoerrol
Afb. 10: Draadaanvoerrollen
Opmerking voor de aanvoereenheid met 4
rollen:
 Stel de aandrukkracht van de draadaan-
voerrollen 25 op de kant van de draadin-
loopbuis 26 lager in dan op de kant van
de centrale aansluitbus 11, om de draad-
elektrode binnen de aanvoereenheid in
beweging te houden.
 De draadinlooptoets 29 net zolang inge-
drukt houden tot de draad op de pistool-
hals ca. 20 mm uitsteekt.
 Draai de bij de draaddikte passende
stroomtip in het laspistool en knip het uit-
stekende draaduiteinde af.
12.6 Beschermgasesaansluiten
 Plaats de beschermgases 14 op de es-
senhouder en zet deze veilig vast met de
twee essenkettingen 1.
 Open het gasesventiel 32 meerdere ma-
len kort achter elkaar, om eventueel aan-
wezige vuildeeltjes uit te blazen.
 Sluit het reduceerventiel 13 op de be-
schermgases 14 aan.
 Schroef de beschermgasslang 5 op de
drukregelaar 13.
 Open het ventiel 32 van de beschermgas-
es 14.
 Schakel het apparaat met hoofdschake-
laar 9 uit.
 Druk de pistoolschakelaar in en houdt
deze ingedrukt.
 Schakel het apparaat met hoofschakelaar
9 in.
9 Het magneetventiel van het apparaat
wordt voor 10 seconden ingeschakeld.
 Stel de gashoeveelheid aan de instel-
schroef 35 van het reduceerventiel 13 in.
De gashoeveelheid wordt op de manome-
ter 34 weergegeven.
Vuistregel:
Gashoeveelheid = draaddiameter x 10 l/min.
De inhoud van de es wordt op de in-
houdsmanometer 33 weergegeven.
33
13
34
1
35
14
32
5
Afb. 11: Beschermgases aansluiten