4.2Kneusintensiteit
De kneusintensiteit kan worden ingesteld met behulp van de
regelklep in de kneuzer en de positie van de kneusrotor.
- Stel de regelklep af door het verdraaien van de spindel
(fig. 10).
Uiterst rechtsom gedraaid geeft de hoogste kneusinten-
siteit, uiterst linksom de laagste.
- Vergrendel de spindel met behulp van het elastiek.
Indien de instelling van de regelklep in de kneuzer onvol-
doende mogelijkheden biedt om het gewas door te laten, kan
de positie van de kneusrotor versteld worden. Dit wordt in
bijlage C verder omschreven.
4.3Bodemdruk
De bodemdruk van de maaibalk wordt bepaald door de
voorspanning van de vier trekveren.
Wanneer de maaibalk tijdens het werk de neiging heeft te
gaan zweven en de bodem niet goed volgt, moet de voor-
spanning van de veren lager worden afgesteld.
- Stel de bodemdruk af door het verdraaien van de draad-
stangen (fig. 11).
Uiterst rechtsom gedraaid geeft de hoogste voorspanning,
uiterst linksom de laagste, het omgekeerde geldt dan voor
de bodemdruk.
Stel de voorspanning zodanig af, dat de machine horizon-
taal geheven wordt, dit garandeert een egale drukverdeling
over de hele maaibalk.
- Borg de verstelling met de borgmoer.
4.4Zwadbreedte
Bij de SPLENDIMO 281 PC maaier is de zwadbreedte
instelbaar van 1,2 tot 1,8 m; bij de SPLENDIMO 320 en
321 PC maaiers van 1,3 tot 2,2 m.
- Verstel het zwadbord met de verstelinrichting (fig. 12) tot
de gewenste opening is verkregen. Vergrendel daarna de
verstelinrichting.
12
10
11
12