Het zwenkwiel instellen
Om ervoor te zorgen dat beide vorken parallel worden
ingesteld, moet u de tanden tellen die aan beide kanten
zichtbaar zijn. Nadat u de zwenkwielvork heeft ingesteld,
zorgen de tanden voor een stevige positie, en kan een
aanpassing van 16° met stappen van 2° worden
aangebracht. Gebruik de vlakke zijde aan de voorkant van
de zwenkwielvork om te controleren dat de positie een
rechte hoek met de grond vormt (Fig. 4.15).
Met het gepatenteerde ontwerp kan de zwenkwielvork
zodanig worden gedraaid, dat het op een rechte hoek met
de grond ingesteld kan worden wanneer de zittinghoek is
aangepast.
De voorwaartse stabiliteit instellen
Maak de inbusschroeven (1) aan de onderkant van de
vork los. Hierna kunt u de schroef losmaken (2). Nu kunt u
de fitting naar links of rechts draaien (3).
Links - de stoel trekt naar links.
Rechts - de stoel trekt naar rechts.
Draai vervolgens de schroeven weer aan (2). Zet de
wielvork in een hoek van 90° ten opzichte van de vloer.
Draai vervolgens de schroeven weer aan (1). (Fig. 4.16).
om de best mogelijke beweging te krijgen,
moeten de achterwielen ingesteld worden op hun
optimale positie. Daarom dienen de wielen correct
uitgelijnd te zijn.
Hiertoe meet u de afstand tussen de beide voorwielen en
achterwielen om te verzekeren dat ze parallel aan elkaar
staan.
Het verschil tussen beide metingen mag niet meer dan
5 mm bedragen.
Om de wielen aan te passen zodat ze parallel staan,
draait u de schroeven los en draait u de asbus naar wens.
Controleer na aanpassingen altijd of alle schroeven
correct zijn aangedraaid (zie ook de pagina betreffende
draaikracht/torque).
Fig. 4.15
+8 -8
Fig. 4.16
1
2
3
De inspoor/uitspoor op nul instellen
LET OP: een rolstoel met 0° cambercilinders kan geen in-
of uitspoor hebben. Deze instelling is alleen noodzakelijk
bij 3° en 6° cambercilinders.
De term “inspoor of uitspoor” geeft aan hoe goed de
achterwielen van de rolstoel op één lijn staan met de
grond. Dit bepaalt hoe goed de rolstoel rijdt. Wanneer de
inspoor is ingesteld op nul, is er sprake van normale
weerstand of rolweerstand.
Om de in/uitspoor op nul te zetten draait u de
inbusschroeven (1) (een aan elke zijde). Controleer de
kogel in het horizontale (2) vlak en draai de asbuis (3) tot
de kogel in het midden ligt. De inspoor is nu nul.
Controleer, voordat u de schroeven (1) aandraait, of de
asbuis is gecentreerd. De ruimte aan beide kanten moet
gelijk zijn, of er mag totaal geen ruimte zijn. Draai de
schroeven tot 7 Nm aan. (Fig. 4.17 - 4.19).
Breedte wielbasis instellen:
De achterwielbasis wordt gedefinieerd als de afstand
tussen de bovenkant van de achterwielen en de buizen
van de rugleuning wordt weergegeven door de
fabrieksinstelling (1.25 cm). Deze afstand moet worden
vergroot indien een grotere ruimte gecreëerd moet
worden tussen de banden en de optionele in hoogte
verstelbare armsteunen (Fig. 4.20).
LET OP: Wanneer de achterwielbasis wordt ingesteld,
pas dan eerst één wiel en daarna het tweede aan. Als
beide kanten tegelijkertijd worden losgedraaid, wordt de
aanpassing van de inspoor/uitspoor veranderd. Voor het
aanpassen van de achterwielbasis, bewegen de delen
van de camber (4) telescopisch in of uit de asbuis (5) en
worden op hun plaats bevestigd wanneer zij het eind
bereiken. Draai de schroef (6) (die het dichtst bij de
asbuis is bevestigd) aan de linkerkant van de rolstoel los.
Beweeg de camberbuis naar binnen of buiten om de
gewenste wielbasis te verkrijgen. Draai de schroeven tot 7
Nm aan. Herhaal dit proces aan de rechterkant van de
rolstoel en pas de ruimte aan zodat deze gelijk is aan de
ruimte aan de linkerkant.
Fig. 4.17
1
Fig. 4.18