337
DEENFRIT           NL
0478 131 9965 A - NL
Als er twee maaivlakken door een smal 
gedeelte met elkaar zijn verbonden, kan er 
een doorgang worden 
geïnstalleerd. (Ö 12.11)
De minimale draadafstand is 44 cm.
Daarom is er bij vernauwingen de 
volgende ruimte nodig:
– tussen hoge hindernissen van meer 
dan +/- 1 cm hoog, zoals muren 
100 cm,
– tussen aangrenzende, berijdbare 
oppervlakken met een hoogteverschil 
van minder dan +/- 1 cm, zoals 
bijvoorbeeld voetpaden 44 cm.
12.8 Verbindingstrajecten installeren
De robotmaaier negeert het 
begrenzingsdraadsignaal wanneer de 
draden dicht bij elkaar, parallel worden 
gelegd. Verbindingstrajecten moeten 
worden geïnstalleerd,
– als er naastgelegen gazons moeten 
worden geïnstalleerd. (Ö 12.10)
– als er verboden zones nodig zijn. 
(Ö 12.9)
In verbindingstrajecten wordt de 
begrenzingsdraad (1) parallel gelegd, de 
draden mogen elkaar niet kruisen en 
moeten dicht bij elkaar liggen. Maak het 
verbindingstraject met voldoende 
bevestigingspennen (2) aan de bodem 
vast.
12.9 Verboden zones
Installeer verboden zones
– rondom hindernissen die de 
robotmaaier niet mag aanraken,
– rondom hindernissen die niet stabiel 
genoeg zijn,
– rondom hindernissen die te laag zijn.
Minimumhoogte: 8 cm
STIHL adviseert,
● hindernissen met verboden zones af te 
grenzen of te verwijderen,
● verboden zones na de eerste installatie 
of na veranderingen in de 
draadinstallatie met behulp van het 
commando "Rand testen" te 
controleren. (Ö 11.13)
Afstand voor het leggen van de 
begrenzingsdraad rondom een verboden 
zone: 28 cm
De robotmaaier rijdt langs de 
begrenzingsdraad (1) om de hindernis (2) 
heen zonder deze te raken.
Voor een betrouwbare werking moeten 
verboden zones in principe rond en niet 
ovaal of hoekig zijn. Ook mogen ze geen 
naar binnen gebogen bochten bevatten.
STIHL raadt aan bij het leggen van 
de draad ook de 
verbindingstrajecten met de 
betreffende verboden zones of 
naastgelegen gazons te leggen.
Bij achteraf installeren moet de 
draadlus worden doorgeknipt, 
verbindingstrajecten moeten dan 
via de meegeleverde 
draadverbinders worden 
opgenomen. (Ö 12.16)