0478 131 9965 A - NL
328
GPS-ontvangst:
GPS-coördinaten van de 
robotmaaier. (Ö 11.18)
11.13 Installatie
1. Corridor:
Verplaatste rit naar begin in- en 
uitschakelen.
Bij een ingeschakelde corridor rijdt de 
robotmaaier naar binnen verplaatst langs 
de begrenzingsdraad terug naar het 
dockingstation.
Er kunnen drie varianten worden 
gekozen:
Uit – standaardinstelling
De robotmaaier rijdt op de 
begrenzingsdraad.
Smal – 40 cm
De robotmaaier rijdt afwisselend op de 
begrenzingsdraad of 40 cm verplaatst.
Breed – 40 - 80 cm
De afstand tot de begrenzingsdraad wordt 
bij elke rit naar docking binnen deze 
corridor willekeurig gekozen.
2. Startpunten:
De robotmaaier begint het maaien 
bij het dockingstation 
(standaardinstelling) of bij een startpunt.
Startpunten moeten worden gedefinieerd,
– als deelzones gericht moeten worden 
behandeld, omdat ze onvoldoende 
worden bewerkt,
– als zones alleen via een doorgang 
bereikbaar zijn. Leg in deze deelzones 
minstens één startpunt vast.
Aan de startpunten kan een radius 
worden toegewezen. De robotmaaier 
maait wanneer hij bij het betreffende 
startpunt begint te maaien altijd eerst 
binnen het cirkelvormige gebied rondom 
het startpunt. Pas wanneer hij deze 
deelzone heeft bewerkt, wordt de 
maaibeurt voortgezet in de rest van het 
maaivlak.
● Startpunten instellen (Ö 11.14)
3. Direct terug naar het dockingstation:
Inwendige kaart van het maaivlak voor het 
direct terugkeren naar het dockingstation. 
(Ö 11.15)
4. Aanpalende gazons:
geef aanpalende gazons vrij.
Inactief – standaardinstelling
Actief – instelling wanneer op aanpalende 
gazons moet worden gemaaid. In het 
menu "Start" moet het maaivlak 
(hoofdgazon/aanpalend gazon) worden 
geselecteerd. (Ö 12.10)
5. Randmaaien:
Leg de frequentie van het 
randmaaien vast.
Nooit – de rand wordt nooit gemaaid.
Een keer – standaardinstelling; de rand 
wordt een keer per week gemaaid.
Twee keer/driemaal/viermaal/vijfmaal – 
de rand wordt twee/drie/vier/vijf keer per 
week gemaaid.
6. Rand testen:
Start een rit langs de rand ter 
controle van een goede 
draadligging.
De stap "Installatie controleren" van de 
installatiewizard wordt opgeroepen. 
(Ö 9.12)
7. Nieuwe installatie:
De installatiewizard wordt opnieuw 
gestart, het bestaande maaischema 
wordt gewist. (Ö 9.)
11.14 Startpunten instellen
Om in te stellen 
● startpunten aanleren
of
● gewenst startpunt selecteren en 
handmatig definiëren.
Startpunten aanleren:
na het indrukken van de OK-toets 
start de robotmaaier een oefenrit 
langs de begrenzingsdraad. Als de 
Als geen kaart voor de directe 
terugkeer naar docking (Ö 11.15) is 
opgeslagen, keert de robotmaaier 
terug naar het dockingstation langs 
de rand van het maaivlak en 
worden de instellingen voor de 
corridor gerespecteerd.
In combinatie met een extern 
dockingstation, alsmede met 
doorgangen en vernauwingen, 
moeten voor een verplaatste rit 
naar docking zoeklussen worden 
geïnstalleerd. (Ö 12.12)
Houd voor de verplaatste rit naar 
docking een minimale draadafstand 
van 2 m aan.
Plaats ter controle van de correcte 
bedrading rond een verboden zone, 
de robotmaaier met de voorzijde in 
de richting van de verboden zone in 
het maaivlak en start een rit langs 
de rand.
Tijdens het afrijden van de rand 
wordt het beginbereik van de 
robotmaaier gedefinieerd. Een 
reeds opgeslagen beginbereik 
wordt desgewenst uitgebreid. 
(Ö 14.5)