0478 131 9965 A - NL
336
De robotmaaier moet volledig binnen het 
maaivlak rijden en mag de hindernis niet 
aanraken.
Door de afstand 28 cm rijdt de robotmaaier 
langs de begrenzingsdraad in de hoek om 
een hoge hindernis heen zonder tegen de 
hindernis te stoten.
Bedrading om hoge hindernissen:
Bij het leggen rond hoge hindernissen (1) 
zoals muurhoeken en hoge beddingen 
moet in de hoeken de draadafstand 
precies worden aangehouden, om te 
voorkomen dat de robotmaaier tegen de 
hindernis schuurt. Leg de 
begrenzingsdraad (2) met behulp van de 
iMOW® Ruler (3) zoals afgebeeld.
Draadafstand: 28 cm
Bij het leggen van de 
begrenzingsdraad (1) in een binnenhoek 
moet bij een hoge hindernis de 
draadafstand met de iMOW® Ruler (2) 
worden gemeten.
Draadafstand: 28 cm
Hoogte van hindernissen meten:
De robotmaaier kan over aangrenzende 
vlakken, zoals wegen, rijden als het te 
overwinnen hoogteverschil minder dan +/-
1cm is.
Het hoogteverschil met de begaanbare 
hindernis (1) is minder dan +/- 1 cm: leg 
de begrenzingsdraad (2) zonder afstand 
tot de hindernis.
12.6 Scherpe hoeken
Leg in scherpe hoeken van het gazon 
(45° - 90°) de begrenzingsdraad zoals 
afgebeeld. De beiden hoeken moeten 
minimaal 28 cm uit elkaar liggen, zodat de 
robotmaaier langs de rand kan rijden.
Leg de draad niet in hoeken van minder 
dan 45°.
12.7 Vernauwingen
De robotmaaier rijdt automatisch door alle 
vernauwingen, zolang de minimale 
draadafstand wordt aangehouden. Smalle 
gebieden van het maaivlak moeten met 
begrenzingsdraad worden afgebakend.
Stel zo nodig de snijhoogte zo in 
dat de robotmaaier met het 
maaiwerk geen hindernissen 
raakt.
Als de laagste snijhoogte wordt 
ingesteld, kan de robotmaaier 
alleen hoogteverschillen 
overwinnen die lager zijn dan 
aangegeven.
Als vernauwingen worden 
geïnstalleerd, moet de verplaatste 
rit naar het begin (corridor) worden 
uitgeschakeld (Ö 11.13) of moeten 
zoeklussen worden geïnstalleerd. 
(Ö 12.12)